Toelichting op de balans
Materiële vaste activa (1)
Het verloop van de materiële vaste activa kan als volgt worden weergegeven:
Tabel Materiële vaste activa
Bedragen x € 1 miljoen | Investeringen in gehuurde panden | Inventaris | Hardware en software | Totaal |
Stand per 1 januari 2024 | ||||
Aanschafwaarde | 134 | 40 | 65 | 239 |
Cumulatieve afschrijvingen | -67 | -19 | -25 | -111 |
Boekwaarde per 1 januari 2024 | 67 | 21 | 40 | 128 |
Mutaties | ||||
Investeringen | 24 | 5 | 6 | 35 |
Desinvesteringen | - | - | 0 | 0 |
Afschrijvingen | -13 | -5 | -16 | -34 |
Saldo mutaties | 11 | 0 | -10 | 1 |
Stand per 31 december 2024 | ||||
Aanschafwaarde | 135 | 41 | 62 | 238 |
Cumulatieve afschrijvingen | -57 | -20 | -32 | -109 |
Boekwaarde per 31 december 2024 | 78 | 21 | 30 | 129 |
In 2024 is voor een bedrag van € 36 miljoen aan volledig afgeschreven materiële vaste activa buiten gebruik gesteld (2023: € 97 miljoen). Om die reden zijn de aanschafwaarde en de cumulatieve afschrijvingen ultimo 2024 met dit bedrag gecorrigeerd. In de materiële vaste activa zijn ultimo 2024 investeringen ten bedrage van € 27 miljoen inbegrepen die per balansdatum nog niet in gebruik zijn genomen. Dit betreft projectmatige investeringen in gehuurde panden. Ultimo 2023 ging het om een totaalbedrag van € 13 miljoen.
De afschrijvingen worden gebaseerd op de geschatte economische levensduur en worden berekend op basis van een vast percentage van de verkrijgingsprijs. Er wordt afgeschreven vanaf het moment van ingebruikneming.
We hanteren de volgende afschrijvingstermijnen:
-
Investeringen in gehuurde panden: maximaal 10 jaar, of zo dit korter is,
de verwachte huurtermijn -
Inventaris: 5‑10 jaar
-
Hardware en software: 3‑5 jaar
Wij berekenen rente over de financiering van de materiële vaste activa, voor zover deze zijn gefinancierd met middelen uit de fondsen. Deze rente bedraagt over 2024 € 1,8 miljoen (2023: € 1,6 miljoen). Wij hanteren daarbij de rentetarieven die worden toegepast op de rekeningen‑courant die wij aanhouden bij de minister van Financiën. In 2024 bedroeg de rente gemiddeld 3,6% (2023: 3,2%).
Financiële vaste activa (2)
Zowel op de premievorderingen als op de NOW‑vorderingen zijn betalingsregelingen met een duur van meer dan één jaar van toepassing. Het verloop van de financiële vaste activa kan als volgt worden weergegeven:
Tabel Financiële vaste activa
Bedragen x € 1 miljoen | NOW-vorderingen | Premievorderingen | Totaal |
Stand per 1 januari 2024 | |||
Nominale waarde | 1.502 | 1.095 | 2.597 |
Cumulatieve waardeverminderingen | -277 | -169 | -446 |
Boekwaarde per 1 januari 2024 | 1.225 | 926 | 2.151 |
Mutaties | |||
Verstrekte betalingsregelingen | 214 | 18 | 232 |
Beëindigde betalingsregelingen | -259 | -144 | -403 |
Ontvangen termijnen | -348 | -294 | -642 |
Waardeverminderingen en -veranderingen | 91 | 88 | 179 |
Saldo mutaties | -302 | -332 | -634 |
Stand per 31 december 2024 | |||
Nominale waarde | 1.109 | 675 | 1.784 |
Cumulatieve waardeverminderingen en -veranderingen | -186 | -81 | -267 |
Boekwaarde per 31 december 2024 | 923 | 594 | 1.517 |
NOW‑vorderingen met betalingsregeling
Op NOW‑vorderingen kunnen, conform wet‑ en regelgeving, op aanvraag van de werkgever betalingsregelingen (BTR) worden getroffen voor langer dan een jaar, met een maximum van vijf jaar. Op het saldo van de vastgestelde NOW‑vorderingen per 31 december 2024 is voor € 1.102 miljoen aan dergelijke regelingen getroffen, waarvan circa € 402 miljoen (nominale waarde) een looptijd heeft van korter dan een jaar. Naast de vastgestelde NOW‑vorderingen zijn er ook geraamde NOW‑vorderingen opgenomen die voortvloeien uit de ramingen van de nog vast te stellen NOW‑subsidieaanvragen. Het deel van de geraamde vorderingen waarvan wij verwachten dat daarvoor een betalingsregeling zal worden aangevraagd – dit is circa € 7 miljoen – nemen wij op onder de financiële vaste activa. Het overige deel van de geraamde vorderingen verantwoorden wij onder de kortlopende vorderingen.
De BTR‑vorderingen hebben, op basis van wet‑ en regelgeving, een bijzonder karakter, in die zin dat de betalingsregeling direct na een verzoek van een werkgever wordt toegekend zonder dat een onderzoek naar de financiële draagkracht heeft plaatsgevonden of dat er zekerheden zijn gesteld. Ook wordt geen rente in rekening gebracht over de vordering. Een betalingsregeling loopt maximaal vijf jaar. Bij de eerste waardering van deze vorderingen wordt de reële waarde van de vordering bij verstrekking van de betalingsregeling bepaald op basis van de verwachte toekomstige kasstromen, waarbij gerekend wordt met een rentefactor enerzijds en een risicofactor anderzijds. Wij hebben ervoor gekozen de rentefactor te baseren op de rapportages van Bloomberg over de zerocouponrente en de risicofactor te ontlenen aan de opgave van De Nederlandsche Bank inzake deposito’s en leningen van monetaire financiële instellingen aan niet‑financiële bedrijven. Daarnaast is er, gezien het bovengenoemde bijzondere karakter van deze vorderingen, een extra opslag op de risicofactor opgenomen voor additionele risico’s. Die bedraagt op jaarbasis 2,65%. Dit percentage is afgeleid van de opgave van de European Banking Authority over de kans op wanbetaling voor leningen verstrekt aan het midden‑ en kleinbedrijf voor meer dan € 1 miljoen.
Indien het daadwerkelijke percentage voor additionele risico’s in de toekomst afwijkt van het in de berekening betrokken percentage van 2,65%, dan is de afwaardering naar reële waarde bij verstrekking van de betalingsregeling, bij een afwijking van 1,0 procentpunt naar beneden of boven € 7,4 miljoen lager dan wel € 7,1 miljoen hoger dan de berekende afwaardering.
Na de eerste waardering van de vorderingen tegen de reële waarde wordt de afwaardering door amortisatie gedurende de looptijd van de regeling in principe geleidelijk teruggebracht tot nihil. Als gevolg van de afwaardering en de daaropvolgende amortisatie bedraagt de waardevermindering per balansdatum per saldo € 186 miljoen.
Premievorderingen met betalingsregeling
Ondernemers met betalingsproblemen vanwege de coronacrisis konden tot en met 31 maart 2022 bijzonder uitstel van betaling aanvragen voor verschillende belastingen. Volgens de regeling hebben ondernemers van 1 oktober 2022 tot 1 oktober 2027 de tijd om hun belastingschuld af te betalen. De afbetaling vindt plaats in maandelijkse vaste termijnen, inclusief invorderingsrente. De premies voor de werknemersverzekeringen maken deel uit van deze crisismaatregel. Ultimo 2024 was er uitstel van betaling verleend voor € 675 miljoen (ultimo 2023: € 1.095 miljoen) aan premievorderingen. Op deze vorderingen is een waardevermindering toegepast van € 81 miljoen (12%).
Voor de premievorderingen is het niet mogelijk gebleken om de waardering in lijn met onze waarderingsgrondslagen te bepalen, omdat we niet kunnen beschikken over de gegevens van de individuele premievorderingen. Voor de schattingsmethodiek van de kans op wanbetaling steunen wij, na een controle op plausibiliteit en toepasbaarheid, op een raming van de Belastingdienst. Deze raming is gebaseerd op het feitelijke betaalpatroon met een risicokwantificering voor drie verschillende risicogroepen, te weten termijnbetalers (5% kans op wanbetaling), achterstandbetalers (30% kans op wanbetaling) en nulbetalers (60% kans op wanbetaling).
Vorderingen (3)
Tabel Vorderingen
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2024 | 31 december 2023 | ||
Programmakosten | ||||
Premievorderingen | 4.257 | 3.889 | ||
NOW-vorderingen | 43 | 369 | ||
Nog af te rekenen rijksbijdragen | 83 | 1.102 | ||
Uitkeringsdebiteuren | 282 | 262 | ||
Faillissementsvorderingen | 222 | 208 | ||
Te vorderen rente op tegoeden in rekening-courant bij | 1.290 | 822 | ||
Overige vorderingen en overlopende activa | 31 | 9 | ||
6.208 | 6.661 | |||
Uitvoeringskosten | ||||
Debiteuren | 3 | 3 | ||
Vooruitbetaalde kosten | 35 | 33 | ||
Overige vorderingen en overlopende activa | 8 | 8 | ||
46 | 44 | |||
Totaal | 6.254 | 6.705 |
- *Met ingang van 2024 is de nog te ontvangen rente op de tegoeden in rekening‑courant bij de minister van Financiën opgenomen onder de vorderingen in plaats van onder de liquide middelen.
Premievorderingen zonder betalingsregeling
Het saldo premievorderingen ultimo 2024 van € 4.257 miljoen bestaat voor € 3.759 miljoen uit vorderingen die in januari 2025 zijn geïncasseerd en uit overige vorderingen met betrekking tot premiejaar 2024 van circa € 247 miljoen. Op deze overige vorderingen is een voorziening voor oninbaarheid getroffen van € 12 miljoen (5%, analoog aan de risicogroep termijnbetalers die wordt gehanteerd bij de premievorderingen met betalingsregeling). Daarnaast staan er nog vorderingen open met betrekking tot premiejaar 2023 van circa € 170 miljoen. Op deze vorderingen is een voorziening voor oninbaarheid getroffen van € 51 miljoen (30%, analoog aan de risicogroep achterstandbetalers die wordt gehanteerd bij de premievorderingen met betalingsregeling).
Met betrekking tot oudere premiejaren (2022 en ouder) staan er nog vorderingen open van circa € 509 miljoen, waarvan € 218 miljoen betrekking heeft op vorderingen vanuit het corona‑uitstel waarbij de betalingsregeling is ingetrokken als gevolg van het niet voldoen aan de periodieke aflossingsverplichtingen. Hierop is een voorziening getroffen van € 196 miljoen (90%, conform de risicokwantificering van de Belastingdienst). Voor het overige deel van € 291 miljoen dat geen betrekking heeft op vorderingen vanuit het corona‑uitstel is een voorziening getroffen van € 175 miljoen (60%, analoog aan de groep nulbetalers die wordt gehanteerd bij de premievorderingen met betalingsregeling). Ten slotte staat er nog een vordering open van € 6 miljoen op vrijwillig verzekerden.
NOW‑vorderingen zonder betalingsregeling
De hier opgenomen NOW‑vorderingen bestaan uit de te vorderen subsidiebedragen met betrekking tot vaststellingen waarvoor geen betalingsregeling is overeengekomen. De NOW‑vorderingen met betalingsregeling zijn opgenomen onder de post Financiële vaste activa. De NOW‑vorderingen die betrekking hebben op werkgevers die een NOW‑subsidie hebben ontvangen en waarvoor een faillissement is uitgesproken, zijn opgenomen onder de post Faillissementsvorderingen.
De NOW‑vorderingen zonder betalingsregeling kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Tabel NOW‑vorderingen zonder betalingsregeling
Bedragen x € 1 miljoen | Nominale waarde | Boekwaarde | ||
31-12-2024 | 31-12-2023 | 31-12-2024 | 31-12-2023 | |
Vorderingen uit hoofde van vaststellingen | 331 | 518 | 39 | 279 |
Raming nog vast te stellen vorderingen | 42 | 177 | 4 | 90 |
Totaal | 373 | 695 | 43 | 369 |
Op de NOW‑vorderingen is een voorziening voor oninbaarheid getroffen op basis van de ouderdom van het openstaande saldo, voor zover mogelijk gebaseerd op historische gegevens:
-
Bij de vorderingen zonder uitstel van betaling waarvan het saldo minder dan negentig dagen openstaat (€ 5 miljoen nominaal per ultimo 2024) is de verwachting dat die volledig worden voldaan.
-
Voor de vorderingen waarbij uitstel is verleend tot een latere betaaldatum dan de reguliere termijn (€ 33 miljoen nominaal per ultimo 2024) is de voorziening bepaald op 10%.
-
Op vorderingen waarbij sprake is van bedrijfsbeëindiging (circa € 47 miljoen nominaal per ultimo 2024) is rekening gehouden met 98% oninbaarheid, conform de voorziening bij NOW-faillissementsvorderingen.
-
Op alle overige vorderingen (€ 246 miljoen nominaal per ultimo 2024) wordt eveneens een voorziening voor oninbaarheid getroffen. Het gehanteerde percentage voor oninbaarheid bedraagt 50% voor vorderingen die tussen 90 en 180 dagen openstaan en 100% voor vorderingen die langer dan 180 dagen openstaan.
De raming van nog vast te stellen vorderingen heeft betrekking op de werkvoorraad van 587 vaststellingsaanvragen per ultimo 2024. Het deel van de geraamde vorderingen waarvan wij verwachten dat deze zullen worden vastgesteld zonder betalingsregeling – dit is circa € 6 miljoen – nemen wij op onder de NOW‑vorderingen zonder betalingsregeling. Het overige deel van de geraamde vorderingen verantwoorden wij onder de financiële vaste activa. Op de geraamde vorderingen die naar verwachting in 2025 zullen worden vastgesteld zonder betalingsregeling, is ook een percentage voorziening toegepast. Dat percentage is gebaseerd op de voorzieningen die zijn getroffen voor de al vastgestelde vorderingen zonder betalingsregeling. Voor een verdere toelichting op deze post verwijzen we naar paragraaf Toelichting op de staat van baten en lasten, onder het kopje NOW‑subsidies (15).
Daarnaast is onder de raming nog vast te stellen vorderingen een bedrag opgenomen van € 29 miljoen (ultimo 2023: € 66 miljoen). Dit betreft het verstrekte voorschot voor de restgroep ultimo 2024 van 1.111 gevallen (ultimo 2023: 1.894 gevallen) waarbij geen vaststellingsaanvraag is ingediend en ook nog geen ambtshalve nihilstelling kon worden gedaan. Het betreft gevallen waarin onduidelijk is of de werkgever nog bestaat/actief is, of waarin het bedrijf beëindigd is en er (nog) geen rechtsopvolger is die kan worden aangesproken. Op dit bedrag hebben wij een voorzieningspercentage toegepast van 100%.
Nog af te rekenen rijksbijdragen
De nog af te rekenen rijksbijdragen hebben betrekking op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voor een bedrag van € 83,9 miljoen (vordering), op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor afgerond € 0,8 miljoen (schuld) met betrekking tot de WOOS en op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voor € 0,2 miljoen (schuld) met betrekking tot Leefdomein Wmo. De afrekening met de ministeries van SZW, OCW en VWS vindt in 2025 plaats.
Uitkeringsdebiteuren
De uitkeringsdebiteuren hebben betrekking op terug te vorderen uitkeringen, bijbehorende sociale lasten en boetes. In het saldo uitkeringsdebiteuren zijn ook het verhaal van WW‑ en WGA‑uitkeringen op respectievelijk overheidswerkgevers en werkgevers eigenrisicodrager WGA net als het verhaal van uitkeringen betaald voor andere EU‑landen (EU‑verordening nr. 883/2004) opgenomen. Voor € 19 miljoen betreft dit nog in te stellen verhaal met betrekking tot de als schatting opgenomen WGA‑uitkeringen als gevolg van het herstel van de WIA.
Voor uitkeringsdebiteuren die niet direct aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen, kunnen betalingsregelingen worden getroffen. Daardoor kan de feitelijke looptijd van individuele vorderingen langer dan een jaar zijn. Op grond van ervaringscijfers van de afgelopen vijf jaar is onze inschatting dat een bedrag van € 107 miljoen (nominale waarde) als langlopend kan worden beschouwd. UWV brengt uitkeringsdebiteuren geen rente in rekening op uitstaande vorderingen.
Faillissementsvorderingen
Bij onmacht van de werkgever om de verplichtingen voortvloeiende uit dienstbetrekkingen te betalen, neemt UWV ingevolge hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet de betaling over. Deze overgenomen verplichtingen dient UWV als preferente vordering in bij de curator. In de faillissementsvorderingen zijn ook NOW‑vorderingen opgenomen die betrekking hebben op werkgevers die een NOW‑subsidie hebben ontvangen en waarvoor een faillissement is uitgesproken.
Tabel Faillissementsvorderingen
Bedragen x € 1 miljoen | Nominale waarde | Boekwaarde | ||
31-12-2024 | 31-12-2023 | 31-12-2024 | 31-12-2023 | |
Faillissementsvorderingen uit hoofde van loondoorbetaling | 836 | 778 | 217 | 181 |
NOW-vorderingen bij faillissementen | 230 | 193 | 5 | 27 |
Totaal | 1.066 | 971 | 222 | 208 |
Uit de realisatiecijfers over de periode 2006–2024 blijkt dat bij het opheffen van een faillissement door de curator gemiddeld 36,0% (2023: 35,7%) van de ingestelde vorderingen uit hoofde van loondoorbetaling is geïncasseerd. Dit percentage is toegepast voor de waardering van de faillissementsvorderingen uit hoofde van loondoorbetaling. NOW‑vorderingen bij faillissementen zijn concurrente vorderingen en daarbij wordt op basis van ervaringscijfers voor het treffen van een voorziening voor oninbaarheid een percentage van 98% (2023: 86%) gehanteerd.
Voor de faillissementsvorderingen geldt dat inning afhankelijk is van de afhandeling van het faillissementsdossier door de curator. Hoewel deze post als kortlopend wordt gerubriceerd, lopen deze vorderingen vaak meerdere jaren voordat finale afwikkeling plaatsvindt. Op grond van ervaringscijfers is onze inschatting dat een bedrag van € 121 miljoen (tegen boekwaarde) als langlopend kan worden beschouwd.
Voorzieningen oninbare vorderingen
Op de vorderingen zijn voorzieningen voor het risico van oninbaarheid in mindering gebracht. Deze voorzieningen zijn bepaald door de verwachte toekomstige ontvangsten, voor zover mogelijk gebaseerd op historische gegevens, te vergelijken met het saldo per 31 december. Het verloop van de voorzieningen kan als volgt worden weergegeven:
Tabel Voorziening oninbare vorderingen
Bedragen x € 1 miljoen | Voorziening oninbare premie-vorderingen | Voorziening oninbare NOW-vorderingen | Voorziening oninbare uitkerings-debiteuren | Voorziening oninbare faillissements-vorderingen | Totaal |
Stand per 1 januari 2024 | 287 | 326 | 298 | 763 | 1.674 |
Dotatie | 147 | 60 | 29 | 236 | 472 |
Vrijval | - | -25 | - | -3 | -28 |
Onttrekking | - | -38 | -38 | -152 | -228 |
Stand per 31 december 2024 | 434 | 323 | 289 | 844 | 1.890 |
Liquide middelen (4)
Tabel Liquide middelen
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2024 | 31 december 2023 |
Tegoeden in rekening-courant bij de minister van Financiën | 40.681 | 29.183 |
Banktegoeden | 0 | 1 |
Totaal liquide middelen | 40.681 | 29.184 |
Op grond van artikel 119 lid 4 van de Wfsv houden wij voor elk van de door ons beheerde fondsen een rekening‑courant aan bij de minister van Financiën. Onder de liquide middelen zijn daarnaast banktegoeden in rekening‑courant opgenomen. De mutaties in de liquide middelen zijn nader gespecificeerd in paragraaf Kasstroomoverzicht over 2024.
Met ingang van 2024 is de nog te ontvangen rente op de tegoeden in rekening‑courant bij de minister van Financiën opgenomen onder de Vorderingen. Het gaat ultimo 2024 om een bedrag van € 1.290 miljoen (ultimo 2023: € 822 miljoen). De vergelijkende cijfers over 2023 zijn dienovereenkomstig aangepast.
Fondsvermogen (5)
Het saldo van de programmabaten en ‑lasten en de uitvoeringskosten wordt jaarlijks toegevoegd of onttrokken aan het vermogen van de desbetreffende fondsen. De verwerking van het saldo van baten en lasten 2024 (per saldo € 10.136 miljoen bate) is als volgt:
![]() | Toevoeging fondsvermogen | € 10.185 miljoen | |
![]() | Toevoeging egalisatiereserve | € - 49 miljoen | |
![]() | Totaal | € 10.136 miljoen |
Tabel Fondsvermogen 2024
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2024 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen en egalisatiereserve | 31 december 2024 |
Aof | 28.175 | 5.546 | - | 33.721 |
Whk | 1.078 | -555 | - | 523 |
AWf | 2.014 | 4.587 | - | 6.601 |
Ufo | 3.078 | 558 | - | 3.636 |
Afj | -141 | - | - | -141 |
Toeslagenfonds | -22 | - | - | -22 |
Totaal fondsen | 34.182 | 10.136 | - | 44.318 |
Bestemd fondsvermogen | -87 | 0 | - | -87 |
Egalisatiereserve | -109 | 49 | - | -60 |
Netto-fondsvermogen | 33.986 | 10.185 | - | 44.171 |
Ter vergelijking is het verloop van het fondsvermogen gedurende 2023 opgenomen:
Tabel Fondsvermogen 2023
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2023 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen en egalisatiereserve | 31 december 2023 |
Aof | 24.141 | 4.034 | - | 28.175 |
Whk | 1.217 | -139 | - | 1.078 |
AWf | -2.528 | 4.542 | - | 2.014 |
Ufo | 2.587 | 491 | - | 3.078 |
Afj | -141 | 0 | - | -141 |
Toeslagenfonds | -22 | 0 | - | -22 |
Totaal fondsen | 25.254 | 8.928 | - | 34.182 |
Bestemd fondsvermogen | -86 | - | -1 | -87 |
Egalisatiereserve | -102 | - | -7 | -109 |
Netto-fondsvermogen | 25.066 | 8.928 | -8 | 33.986 |
Het fondsvermogen bestaat uit het cumulatieve saldo van de jaarlijks gerealiseerde baten en lasten. Op het fondsvermogen zijn de bestemmingsfondsen en de egalisatiereserve in mindering gebracht.
Het Afj en het Toeslagenfonds kennen in principe geen vermogen en worden volledig gefinancierd uit rijksbijdragen. In 2021 hebben wij echter besloten om de uit 2011 stammende vordering op het ministerie van SZW van € 163 miljoen met betrekking tot niet‑afgerekend transactieresultaat op nihil te waarderen, aangezien het ministerie deze vordering niet eerder betaalt dan bij beëindiging van de desbetreffende wet of opheffing van het desbetreffende fonds. Deze negatieve vermogens hebben daarom een min of meer permanent karakter. Als gevolg hiervan is het vermogen van het Afj en het Toeslagenfonds respectievelijk € 141 miljoen en € 22 miljoen negatief. De vordering van € 163 miljoen op het ministerie van SZW wordt vermeld onder de Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen.
Voor de 60-plusregeling heeft de minister van SZW – in afwijking van de gebruikelijke fondsbelasting – in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat de uitkeringen aan alle 60‑plussers met een einde van de wachttijd tussen 1 oktober 2022 en 1 januari 2024 worden gefinancierd vanuit het Aof in plaats van de Whk. In 2024 is over de jaren 2022 en 2023 nog een correctie gedaan van € 69 miljoen van de Whk naar het Aof om de fondsbelasting in lijn te brengen met het besluit van de minister. In 2024 is de fondsbelasting al via het Aof verlopen.
Bestemmingsfondsen (6)
Tabel Bestemmingsfondsen 2024
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2024 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen | 31 december 2024 |
Frictiekosten | 78 | - | - | 78 |
Re-integratietrajecten en voorzieningen | 9 | 0 | - | 9 |
Totaal | 87 | 0 | - | 87 |
De budgetoverschrijding in 2024 op het scholingsbudget WW van € 328.000 is ten laste van het bestemmingsfonds re‑integratietrajecten en voorzieningen gebracht. Ter vergelijking is het verloop van de bestemmingsfondsen gedurende 2023 opgenomen:
Tabel Bestemmingsfondsen 2023
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2023 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen* | 31 december 2023 |
Frictiekosten | 77 | - | 1 | 78 |
Re-integratietrajecten | 9 | - | 0 | 9 |
Totaal | 86 | - | 1 | 87 |
- *De toevoeging van € 1 miljoen betreft een afrondingsverschil.
De bestemmingsfondsen zijn met instemming van de minister van SZW gevormd ten laste van het fondsvermogen. Het bestemmingsfonds Frictiekosten is bedoeld ter dekking van reorganisatie‑ en investeringskosten. Het ministerie van SZW heeft voor 2024 geen bedragen vrijgegeven uit de bestemmingsfondsen.
Egalisatiereserve (7)
UWV vormt een egalisatiereserve op grond van artikel 33 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 5.10a, tweede lid, van de Regeling SUWI. De egalisatiereserve heeft slechts betrekking op de uitvoeringskosten, bedraagt ten hoogste 5% van het gemiddeld over de voorgaande drie jaar toegekende budget voor de uitvoeringskosten en bedraagt niet minder dan nul. Het maximum van de egalisatiereserve ultimo 2024 is € 116,5 miljoen.
Tabel Egalisatiereserve 2024
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2024 | Saldo baten en lasten | Vorming egalisatiereserve | 31 december 2024 |
W&R-projecten | 2 | -2 | 2 | 2 |
Reguliere activiteiten | 1 | 0 | -1 | 0 |
Vrij besteedbaar | 106 | -47 | -1 | 58 |
Totaal | 109 | -49 | - | 60 |
Het budgetresultaat 2024 is € 49 miljoen negatief, als gevolg van het treffen van een voorziening van € 58 miljoen voor de verwachte uitvoeringskosten van de Verbeteraanpak WIA 2020–2024. Dit negatieve budgetresultaat is ten laste van de egalisatiereserve gebracht.
Ter vergelijking is het verloop van de egalisatiereserve gedurende 2023 opgenomen:
Tabel Egalisatiereserve 2023
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2023 | Saldo baten en lasten | Vorming egalisatiereserve | 31 december 2023 |
W&R-projecten | 4 | -4 | 2 | 2 |
Reguliere activiteiten | 2 | -1 | - | 1 |
Vrij besteedbaar | 96 | 5 | 5 | 106 |
Totaal | 102 | - | 7 | 109 |
Voorzieningen programmakosten (8)
Tabel Voorzieningen programmakosten
Bedragen x € 1 miljoen | Compensatie transitie-vergoeding | Wazo/Wbo en Wazo/WIEG | Verbeter-aanpak WIA 2020–2024 | Loonloze tijdvakken | Algemene voorziening herstelacties | Totaal |
Stand per 1 januari 2024 | 197 | 622 | - | - | - | 819 |
Dotatie | 602 | 464 | 53 | 223 | 9 | 1.351 |
Onttrekking | -593 | -418 | - | - | - | -1.011 |
Vrijval | -10 | -198 | - | - | - | -208 |
Stand per 31 december 2024 | 196 | 470 | 53 | 223 | 9 | 951 |
Samenstelling | ||||||
Korte termijn (< 1 jaar) | 195 | 464 | 13 | 56 | 9 | 737 |
Middellange termijn (1-5 jaar) | 1 | 6 | 40 | 167 | - | 214 |
Lange termijn (> 5 jaar) | - | - | - | - | - | - |
Stand per 31 december 2024 | 196 | 470 | 53 | 223 | 9 | 951 |
Voorziening compensatie transitievergoeding
Werkgevers kunnen via UWV compensatie krijgen voor de transitievergoeding die zij hebben betaald bij het ontslag van werknemers wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Ook kan een bedrijf tot 25 werknemers dat stopt doordat de werkgever met pensioen gaat of overlijdt, via UWV compensatie krijgen voor betaalde ontslagvergoedingen. Deze compensaties krachtens de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden (CRTV-BE) of langdurige arbeidsongeschiktheid (CRTV-LAO) worden uit het Aof gefinancierd.
Tabel Voorziening compensatie transitievergoeding
Bedragen x € 1 miljoen | CRTV-LAO | CRTV-BE | Totaal |
Stand per 1 januari 2024 | 191 | 6 | 197 |
Dotatie | 591 | 11 | 602 |
Onttrekking | -583 | -10 | -593 |
Vrijval | -8 | -2 | -10 |
Stand per 31 december 2024 | 191 | 5 | 196 |
De stand per 31 december 2024 betreft enerzijds de al ontvangen maar nog niet afgewikkelde aanvragen en anderzijds de nog naar verwachting in 2025 te ontvangen aanvragen met betrekking tot compensatie voor in 2024 of eerder verstrekte transitievergoedingen. De termijn waarbinnen werkgevers aanvragen kunnen indienen, bedraagt bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zes maanden nadat volledige betaling van de transitievergoeding heeft plaatsgevonden. Bij ontslag van werknemers wegens bedrijfseconomische redenen is de aanvraagtermijn twaalf maanden. Verder verwijzen wij hier naar het kopje Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen waarin we melding maken van een hogerberoepszaak over de compensatie transitievergoeding.
Voorziening Wazo/Wbo en Wazo/WIEG
Het betaald ouderschapsverlof (Wazo/Wbo) geldt voor beide ouders en is van toepassing op verzekerde werknemers en niet‑verzekerde werknemers met een arbeidsovereenkomst (directeuren‑grootaandeelhouder en werknemers die huishoudelijke arbeid verrichten). De duur van de uitkering is maximaal negen weken (naar evenredigheid van de arbeidsduur). De voorziening is getroffen voor de in 2025 nog te verwachten aanvragen voor ouderschapsverlof dat is genoten in 2023 en 2024 en voor de in 2026 nog te verwachten aanvragen voor ouderschapsverlof dat is genoten in 2024.
Daarnaast kunnen partners maximaal vijf weken (vijf keer het aantal werkuren per week) aanvullend geboorteverlof opnemen (Wazo/WIEG).
Tabel Voorziening Wazo/Wbo en Wazo/WIEG
Bedragen x € 1 miljoen | Wazo/Wbo | Wazo/WIEG | Totaal |
Stand per 1 januari 2024 | 579 | 43 | 622 |
Dotatie | 402 | 62 | 464 |
Onttrekking | -375 | -43 | -418 |
Vrijval | -198 | - | -198 |
Stand per 31 december 2024 | 408 | 62 | 470 |
De vrijval van € 198 miljoen bij de voorziening Wazo/Wbo wordt veroorzaakt doordat we die voorziening ultimo 2023 te hoog hebben ingeschat doordat we nog niet over voldoende ervaringscijfers beschikten.
Voorziening Verbeteraanpak WIA 2020–2024
Op 22 november 2024 heeft de minister van SZW de Verbeteraanpak WIA 2020–2024 van UWV naar de Tweede Kamer gestuurd. De aanleiding hiervoor is dat in de loop van 2024 duidelijk werd dat sinds 2020 mogelijk tienduizenden cliënten een te hoge of een te lage WIA‑uitkering hebben ontvangen. Het belangrijkste doel van de verbeteraanpak is dat we de WIA‑uitkeringen corrigeren die door fouten in de dagloonberekening onjuist zijn vastgesteld in de periode 2020–2024. De voorbereidingen van het correctieproces zijn in volle gang. In het tweede kwartaal van 2025 zullen wij starten met het corrigeren van de uitkeringen. De cliënten van wie wordt geconstateerd dat de WIA‑uitkering te laag is vastgesteld, krijgen met terugwerkende kracht een verhoging van de uitkering. Zij hebben recht op een nabetaling.
Op basis van de gecommuniceerde verbeteraanpak is een feitelijke verplichting ontstaan en hebben wij een voorziening gevormd voor de verwachte nabetalingen. Op basis van de gegevens van intern beschikbare onderzoeken hebben wij een zo goed mogelijke schatting gemaakt van het verwachte bedrag aan nabetalingen. De gegevens die we hiervoor hebben gebruikt, zijn afkomstig uit kwaliteitsonderzoek, rechtmatigheidsonderzoek en uit onderzoek naar de circa 3.000 dossiers van mensen die zich bij ons hebben gemeld. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn:
-
De verbeteraanpak heeft betrekking op cliënten van wie de WIA‑uitkering is vastgesteld in de periode 2020–2024.
-
Zowel lopende uitkeringen als reeds beëindigde uitkeringen worden meegenomen in het correctieproces.
-
Bij de nabetalingen houden we rekening met een compenserend effect van de Toeslagenwet.
-
Over de nabetalingen worden sociale lasten afgedragen.
-
Bij nabetalingen wordt de wettelijke rente vergoed.
Op basis van deze uitgangspunten verwachten we dat het bedrag aan nabetalingen zal uitkomen tussen de € 34 miljoen en € 100 miljoen. Er is sprake van schattingsonzekerheid doordat we gebruik maken van gemiddelde foutpercentages en bedragen per cliënt uit onderzoeken uit eerdere periodes die we vervolgens vertaald hebben naar de totale uitkeringsstroom. De beste schatting van de voorziening hebben we berekend op € 53 miljoen.
Ook de cliënten bij wie de WIA‑uitkering in het verleden te hoog is vastgesteld, krijgen te maken met een correctie van hun uitkering. De uitkering wordt dan verlaagd voor de toekomst. Het uitgangspunt is dat we zeer terughoudend zijn met terugvorderen, behalve als het voor de cliënt heel duidelijk was dat de uitkering te hoog is vastgesteld. Daarom hebben we hiervoor geen vorderingen in de jaarrekening opgenomen.
Voorziening loonloze tijdvakken
Tot 1 juli 2015 golden er in de wet- en regelgeving voor de dagloonvaststelling van de WW en de WIA gelijkluidende regels. Per 1 juli 2015 is hierin een verschil ontstaan, doordat afwijkende regels voor de WW‑dagloonvaststelling zijn gaan gelden. De CRvB heeft in uitspraken op 29 november 2023 en 30 juli 2024 vastgesteld dat dit onderscheid een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen WW- en WIA‑gerechtigden is. Het gaat om de berekening van het WIA‑dagloon in situaties waarin sprake is van een periode zonder inkomen (loonloos tijdvak) in de WIA‑referteperiode. De referteperiode is het jaar dat eindigt op laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is opgetreden.
De uitspraak van de CRvB van 29 november 2023 houdt in dat de WW-uitkering die net buiten de referteperiode wordt uitbetaald (maar betrekking heeft op WW in de referteperiode) alsnog in de berekening van het WIA‑dagloon moet worden meegenomen. De uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024 is verstrekkender dan de uitspraak van 29 november 2023, omdat zij niet is gericht op de oorzaak van het loonloos tijdvak, maar op de berekeningswijze van loonloze tijdvakken in het algemeen en het verschil tussen verschillende wetten.
Gelet op de geldende juridische kaders zullen voor de per 31 augustus 2024 lopende WIA‑uitkeringen het WIA‑dagloon en daarmee ook de hoogte van de lopende WIA‑uitkeringen worden aangepast per de datum van de toepasselijke uitspraak van de CRvB. Concreet betekent dit dat WIA‑uitkeringsgerechtigden die een loonloos tijdvak hebben als gevolg van de toekenning van een WW‑uitkering in de WIA‑referteperiode een herziening zullen krijgen per 29 november 2023. Voor uitkeringsgerechtigden die een loonloos tijdvak hebben door een andere oorzaak, zal herziening van het WIA‑dagloon plaatsvinden per 30 juli 2024. De uitkering van WIA‑uitkeringsgerechtigden die te maken hebben met meerdere loonloze tijdvakken om beide redenen, wordt opgehoogd per 29 november 2023.
Voor de vaststelling van de doelgroep waar ambtshalve de gewijzigde dagloonvaststelling voor zal plaatsvinden sluiten we aan bij de datum van 1 juli 2015, aangezien per die datum het verschil in dagloonbepaling is ontstaan tussen de WIA en de WW. Deze doelgroep zal een gewijzigde WIA‑dagloonvaststelling krijgen, conform de berekeningswijze zoals beschreven in de uitspraak van 30 juli 2024. Concreet betekent dit dat het totale inkomen uit arbeid in de WIA‑referteperiode wordt gedeeld door een verminderd aantal dagloondagen, zoals ook bij de vaststelling van het WW‑dagloon gedaan wordt.
De lasten die voortvloeien uit deze herstelactie zijn verwerkt in de staat van baten en lasten over 2024 omdat de uitspraak van de CRvB, die aanleiding geeft om alle WIA‑daglonen waarbij sprake is van een loonloos tijdvak te herzien, in 2024 is gedaan.
We hebben een voorziening gevormd voor de verwachte nabetalingen. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn:
-
De herstelactie zal worden uitgevoerd voor de op 31 augustus 2024 lopende WIA‑uitkeringen met loonloze tijdvakken; voor de nieuwe WIA‑uitkeringen vanaf 1 september 2024 wordt namelijk al de nieuwe methodiek conform de uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024 toegepast.
-
De na de datum van de toepasselijke uitspraak van de CRvB beëindigde uitkeringen worden meegenomen in de herstelactie.
-
Bij de nabetalingen houden we rekening met een compenserend effect van de Toeslagenwet.
-
Over de nabetalingen worden sociale lasten afgedragen.
-
Bij nabetalingen wordt de wettelijke rente vergoed.
Op basis van deze uitgangspunten verwachten we een bedrag aan nabetalingen van maximaal € 223 miljoen. Het werkelijke bedrag aan nabetalingen zal naar verwachting enigszins lager uitkomen, aangezien er een schattingsonzekerheid is omdat een gevonden loonloos tijdvak niet altijd tot een aanpassing van het dagloon zal leiden. Voor een aantal specifieke situaties wordt in de huidige praktijk (op basis van wetgeving) namelijk al rekening gehouden met de loonloze tijdvakken, zoals bij starters en herintreders op de arbeidsmarkt. Wij hebben geen gegevens om het financiële effect hiervan te kwantificeren.
Voorzieningen uitvoeringskosten (9)
Tabel Voorzieningen uitvoeringskosten
Bedragen x € 1 miljoen | Verbeter-aanpak WIA 2020–2024 | Jubilea | Sociaal plan | Loondoor-betaling bij ziekte | Verlof-sparen | Overig | Totaal |
Stand per 1 januari 2024 | - | 43 | 2 | 13 | 9 | 12 | 79 |
Dotatie | 58 | 9 | 2 | 9 | 5 | 6 | 89 |
Onttrekking | - | -5 | -2 | -7 | 0 | -6 | -20 |
Vrijval | - | - | 0 | - | - | -2 | -2 |
Stand per 31 december 2024 | 58 | 47 | 2 | 15 | 14 | 10 | 146 |
Samenstelling | |||||||
Korte termijn (< 1 jaar) | 23 | 3 | 1 | 8 | 0 | 9 | 44 |
Middellange termijn (1-5 jaar) | 35 | 16 | 1 | 7 | 14 | 1 | 74 |
Lange termijn (> 5 jaar) | - | 28 | - | - | 0 | - | 28 |
Stand per 31 december 2024 | 58 | 47 | 2 | 15 | 14 | 10 | 146 |
Verbeteraanpak WIA 2020–2024
Voor een nadere toelichting op de Verbeteraanpak WIA 2020–2024 verwijzen we naar de toelichting onder het kopje Voorzieningen programmakosten. Voor deze verbeteraanpak zijn we bezig met de vorming van een corrigeerorganisatie. Dit organisatieonderdeel zal zich specifiek bezighouden met het uitvoeren van het correctieproces, waarbij dossiers gecontroleerd worden en waarbij geconstateerde fouten ook gecorrigeerd worden voor de cliënten die afgelopen jaren een onjuiste WIA‑uitkering hebben ontvangen. De verwachting is dat de integrale kosten voor de Verbeteraanpak WIA 2020–2024 circa € 58 miljoen zullen bedragen voor de komende circa drie jaar. Deze inschatting is gemaakt op basis van de ingeschatte normtijden per cliënt en de daarbij gepaard gaande personele kosten. Daarnaast is een opslag gehanteerd voor de kosten van huisvesting en werkplekken en een risico‑opslag van 5%.
Jubilea
De voorziening is getroffen voor de kosten van jubileumuitkeringen bij het bereiken van een dienstverband van 25 jaar en 40 jaar, en bij pensionering. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met de opgebouwde jaren, de blijfkans en de verwachte toekomstige loonstijgingen. De blijfkans en de verwachte toekomstige loonstijgingen zijn gebaseerd op historische cijfers. De voorziening wordt opgenomen tegen de contante waarde van de verwachte uitkeringen gedurende het dienstverband, rekening houdend met de actuele marktrente per balansdatum van hoogwaardige ondernemingsobligaties. Hierbij is gerekend met een actuele marktrente van 3% (2023: ook 3%).
Sociaal plan
Deze voorziening is gevormd voor de afvloeiingskosten van niet‑actieve medewerkers in het kader van reorganisaties die het gevolg zijn van wijzigingen in wet‑ en regelgeving, afnemend werkaanbod en diverse doelmatigheids‑ en efficiencytrajecten.
Loondoorbetaling bij ziekte
De voorziening is gevormd voor de op balansdatum bestaande verplichtingen om in de toekomst beloningen door te betalen aan personeelsleden die per balansdatum naar verwachting niet in staat zijn om werkzaamheden te verrichten door ziekte of arbeidsongeschiktheid. In deze voorziening zijn ook begrepen de transitievergoedingen te betalen aan deze personeelsleden.
Verlofsparen
De voorziening is gevormd in verband met de in de cao opgenomen mogelijkheid tot verlofsparen van maximaal vijftig weken, te vullen vanuit de bovenwettelijke vakantie‑uren uit het nieuwe jaar en het opgebouwde saldo; er is geen sprake meer van verjaring voor de uren die worden ondergebracht in de verlofspaarregeling. De afbouw van de voorziening is vanwege het ontbreken van meerjarige ervaringscijfers onvoorspelbaar, daarom is de voorziening opgenomen tegen de nominale waarde rekening houdend met het salarispeil per januari 2025.
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen bestaan uit voorzieningen voor transitievergoedingen, terugbouwverplichtingen, huurafkoop/leegstand en claims, geschillen en rechtsgedingen. Deze voorzieningen zijn opgenomen tegen de nominale waarde en worden hierna toegelicht.
De voorziening transitievergoedingen is gevormd als uitvloeisel van de Wet werk en zekerheid (Wwz). Volgens de Wwz ontvangen werknemers bij onvrijwillig ontslag een financiële vergoeding: de transitievergoeding. De voorziening is getroffen voor medewerkers met een tijdelijk dienstverband. De voorziening bedraagt ultimo boekjaar € 3 miljoen.
De voorziening terugbouwverplichtingen was gevormd voor de contractueel overeengekomen verplichtingen om gehuurde panden bij het beëindigen van huurovereenkomsten op te leveren in ‘oorspronkelijke staat’. Vanwege het zeer beperkte gebruik van deze voorziening is die opgeheven per ultimo 2024.
De voorziening huurafkoop/leegstand is gevormd voor de kosten van huurovereenkomsten voor de periode waarin wij als gevolg van een reorganisatie niet langer gebruikmaken van de gehuurde locaties. De voorziening bedraagt ultimo boekjaar € 2 miljoen.
De voorziening voor claims, geschillen en rechtsgedingen is gevormd in verband met sancties die opgelegd kunnen worden. De voorziening bedraagt ultimo boekjaar € 5 miljoen.
Kortlopende schulden (10)
Tabel Kortlopende schulden
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2024 | 31 december 2023 | ||
Programmakosten | ||||
Nog te betalen uitkeringen | 1.823 | 1.528 | ||
Nog af te dragen belastingen | 442 | 393 | ||
Nog af te dragen premies sociale verzekeringen | 611 | 518 | ||
Nog te betalen NOW-subsidies | 20 | 339 | ||
Overige schulden en overlopende passiva | 21 | 42 | ||
2.917 | 2.820 | |||
Uitvoeringskosten | ||||
Leveranciers | 58 | 74 | ||
Belastingen en premies sociale verzekeringen | 96 | 90 | ||
Pensioenen en VUT | 2 | 1 | ||
Overige schulden en overlopende passiva | 93 | 103 | ||
249 | 268 | |||
Totaal | 3.166 | 3.088 |
Alle kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar. De reële waarde van de schulden benadert de boekwaarde, gegeven het kortlopende karakter van de schulden.
Nog te betalen uitkeringen
De nog te betalen uitkeringen bestaan uit € 1.053 miljoen vakantiegeldverplichtingen, € 750 miljoen nog te betalen uitkeringen over 2024 die voor een belangrijk deel in 2025 zijn betaald en € 20 miljoen crediteuren inzake uitkeringen die betaald zijn door andere EU‑landen (EU‑verordening nr. 883/2004).
Nog af te dragen belastingen
De nog af te dragen belastingen bestaan voornamelijk uit de loonbelasting en de premies volksverzekeringen die zijn ingehouden op de uitkeringen over de maand december 2024 en nog aan de Belastingdienst zijn verschuldigd.
Nog af te dragen premies sociale verzekeringen
De nog af te dragen premies voor sociale verzekeringen bestaan voor € 307 miljoen uit de premies voor de werknemersverzekeringen, de werkgeversheffing Zorgverzekeringswet en de Wet kinderopvang van de uitkeringen over de maand december 2024 die nog aan de Belastingdienst zijn verschuldigd. Over de vakantiegeldverplichtingen en de nog te betalen uitkeringen verwachten wij in de loop van 2025 € 304 miljoen te moeten afdragen.
Nog te betalen NOW-subsidies
De post nog te betalen NOW-subsidies van € 20 miljoen kan als volgt worden gespecificeerd:
Tabel Nog te betalen NOW-subsidies
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2024 | 31 december 2023 |
Raming nog vast te stellen NOW-subsidies | 19 | 336 |
Vastgestelde NOW-subsidies | 1 | 3 |
Totaal | 20 | 339 |
Voor een nadere toelichting op deze post verwijzen we naar paragraaf Toelichting op de staat van baten en lasten onder het kopje NOW‑subsidies (15).
Overige schulden en overlopende passiva (programmakosten)
Hieronder zijn opgenomen de nog te betalen re‑integratielasten en rekeningen‑courant met derden. Verder gaat het om overige schulden waarvan de betaling en/of administratieve verwerking nog niet heeft plaatsgevonden.
Overige schulden en overlopende passiva (uitvoeringskosten)
Hieronder zijn onder meer opgenomen de nog te betalen vakantiedagen en vooruit ontvangen huurkortingen.
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Nog af te rekenen rijksbijdragen
Met ingang van 2012 is de bekostiging van de rijksgefinancierde wetten en regelingen gewijzigd van kasbasis naar transactiebasis. Om budgettaire redenen heeft het ministerie van SZW ervoor gekozen de per 1 januari 2012 op transactiebasis nog verschuldigde bedragen niet aan UWV uit te betalen. Deze permanente vordering bedraagt € 163 miljoen aan niet‑afgerekende rijksbijdragen, bestaande uit respectievelijk € 141 miljoen voor de Wajong en € 22 miljoen voor de Toeslagenwet. Deze vordering wordt niet eerder door het ministerie van SZW voldaan dan dat het desbetreffende fonds, de wet of regeling is opgeheven c.q. beëindigd. Het genoemde bedrag is in 2024 niet gewijzigd.
Langlopende uitkeringsverplichtingen
UWV heeft langlopende verplichtingen voor met name de WAO‑, WIA‑ en Wajong‑uitkeringen. Deze verplichtingen worden volledig afgedekt door toekomstige financiering vanuit de premiebaten en rijksbijdragen. De volgende tabel geeft een overzicht van de hiermee gemoeide bedragen naar vervaltermijn.
Tabel Langlopende uitkeringsverplichtingen
Bedragen x € 1 miljoen | < 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal |
WAO | 3.790 | 11.580 | 13.730 | 29.100 |
WIA/WGA | 6.810 | 21.620 | 37.190 | 65.620 |
WIA/IVA | 6.780 | 22.660 | 39.620 | 69.060 |
Wajong | 4.640 | 17.560 | 85.230 | 107.430 |
WAZ | 80 | 200 | 160 | 440 |
WW | 1960 | 300 | - | 2.260 |
IOW | 80 | 60 | - | 140 |
Ziektewet | 780 | 270 | - | 1.050 |
Wazo | 390 | - | - | 390 |
Totaal | 25.310 | 74.250 | 175.930 | 275.490 |
Bij de berekening van de langlopende uitkeringsverplichtingen hebben we de volgende uitgangspunten en aannames gehanteerd:
-
Het aantal lopende uitkeringen op balansdatum is het uitgangspunt, rekening houdend met de verwachte jaarlijkse uitstroom. Nieuwe instroom vanaf 2025 is geen onderdeel van de verplichtingen per 31 december 2024.
-
De verwachte gemiddelde uitkeringsbedragen per jaar zijn volgens het prijspeil van 2025, inclusief een opslag voor sociale lasten en een aanvulling vanuit de Toeslagenwet en de tegemoetkomingen. Er is geen rekening gehouden met prijsstijgingen na 2025 en rentedisconteringen over de looptijd.
-
De sociale lasten zijn berekend aan de hand van de geldende sociale lastenpercentages van 2025. Er is geen rekening gehouden met wijzigingen in deze percentages voor de jaren na 2025. De aanvulling vanuit de Toeslagenwet en de tegemoetkomingen zijn berekend aan de hand van de gerealiseerde verhoudingspercentages (in 2024) tussen het bedrag vanuit de Toeslagenwet (tegemoetkoming) en de moederwet.
-
Voor de WAO, WIA, Wajong, WAZ en IOW speelt de looptijd tot de AOW‑gerechtigde leeftijd een grote rol in de berekening. De WAO, WIA, Wajong en WAZ hebben uitkeringsgerechtigden van veel verschillende leeftijden. In de berekeningen per ultimo 2024 hebben we afzonderlijke leeftijden gehanteerd in plaats van leeftijdsgroepen zoals voorheen. Ultimo 2023 hebben we voor deze regelingen leeftijdsgroepen gehanteerd met binnen de leeftijdsklassen een gelijke verdeling van de aantallen over de leeftijden. De voor 2024 gehanteerde berekeningen op basis van de afzonderlijke leeftijden zijn nauwkeuriger.
-
De uitstroomkans per wet blijft gelijk gedurende de looptijd. Voor alle leeftijden wordt gerekend met een eigen uitstroomkans, tenzij de uitstroomaantallen te laag zijn (minder dan tien); dan wordt de uitstroomkans van de bovenliggende leeftijd gehanteerd.
-
In de toegepaste uitstroomkans (met uitzondering van WW, Ziektewet en Wazo) is (in tegenstelling tot de berekening ultimo 2023) gecorrigeerd voor de uitstroom van de nieuwe instroom in het jaar zelf.
-
In de uitstroomkans voor de WIA/WGA en WIA/IVA is (in tegenstelling tot de berekening ultimo 2023) rekening gehouden met de doorstroom van de WIA/WGA naar de WIA/IVA.
-
Voor het bereiken van de AOW‑gerechtigde leeftijd hanteren we de laatste dag van de betreffende maand in het betreffende jaar. Dit is een verbetering ten opzichte van de berekening per ultimo 2023, waarin het uitgangspunt was dat de AOW-gerechtigde leeftijd op 31 december in het betreffende jaar werd bereikt, omdat dit conform de werkelijkheid is.
Deze aannames hebben tot gevolg dat de berekende verplichtingen geen exacte nauwkeurigheid hebben. Daarom zijn alle bedragen in de tabel afgerond op € 10 miljoen.
Re‑integratietrajecten en voorzieningen
UWV sluit contracten af met re-integratiebedrijven voor de re‑integratie van arbeidsgehandicapten. De facturering vindt deels plaats nadat de diensten zijn geleverd. De resterende verplichtingen van de lopende re‑integratietrajecten zijn niet in de balans opgenomen. Deze verplichtingen bedragen eind 2024 € 38,3 miljoen voor trajecten gestart in 2022, 2023 en 2024 (eind 2023: € 43,4 miljoen voor trajecten gestart in 2021, 2022 en 2023). Op basis van ervaringscijfers is onze inschatting dat hiervan € 3,9 miljoen als langlopend (één tot vijf jaar) kan worden beschouwd. Bij de vaststelling van de verplichtingen is rekening gehouden met de invloed van resultaatfinanciering. Ten opzichte van eind 2023 zijn de resterende verplichtingen per eind 2024 € 5,1 miljoen lager ingeschat, omdat realisatiecijfers laten zien dat de betalingen voor re‑integratietrajecten gemiddeld in 2024 iets eerder in de tijd vallen dan in voorgaande jaren het geval was.
UWV verstrekt re‑integratievoorzieningen voor mensen met structureel functionele beperkingen. Afhankelijk van het type voorziening gaat het om eenmalige betalingen, periodieke betalingen en/of leasecontracten. Voor de uitgaven voor externe jobcoach en voor vervoersvoorzieningen met een leasecontract wordt een verplichting geraamd, omdat voor deze voorzieningen niet‑vermijdbare uitgaven in de toekomst zullen worden verantwoord. Voor deze doelgroepen samen is de omvang van de met deze re‑integratievoorzieningen samenhangende verplichtingen eind 2024 € 37,3 miljoen (eind 2023: € 44,4 miljoen). De daling wordt veroorzaakt door lagere verplichtingen bij de vervoersvoorzieningen. De gemiddelde prijs hiervan is gedaald door een hoger aandeel van relatief goedkope vervoersvoorzieningen.
Bezwaar en beroep NOW
De stand van zaken is dat het aantal bezwaar- en beroepszaken tegen de berekening van voorschotten dan wel de berekening van vaststellingen voor alle NOW‑regelingen is afgenomen. Per 31 december 2024 zijn er nog 164 (2023: 413) lopende bezwaarzaken tegen berekende voorschotten. Die hebben vooral betrekking op de NOW 1 en NOW 3.2. Van de afgesloten bezwaarzaken is 50% gegrond verklaard, 27% ongegrond en 23% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard. Tegen berekende vaststellingen lopen nog 672 bezwaarzaken. Die hebben betrekking op de NOW 3.1 tot en met NOW 6. Van de afgesloten bezwaarzaken is 47% gegrond verklaard, 29% ongegrond en 24% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard. Daarnaast lopen nog 13 beroepszaken tegen de berekening van de voorschotten en 332 beroepszaken tegen berekening van de vaststellingen. Van de afgesloten beroepszaken tegen de berekening van voorschotten is 4% gegrond verklaard, 48% ongegrond en 48% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard. Van de afgesloten beroepszaken tegen de berekening van vaststellingen is 10% gegrond verklaard, 48% ongegrond en 42% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard. Per 31 december 2024 zijn er nog 111 lopende hogerberoepszaken tegen de berekening van zowel de voorschotten als de vaststellingen voor alle NOW‑regelingen. Van de afgesloten hogerberoepszaken is 11% gegrond verklaard, 56% ongegrond en 33% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard.
Bij de NOW loopt nog een rechtszaak waarin een principiële uitspraak gedaan zal worden. Dit betreft situaties waarin de NOW‑vaststellingsaanvraag niet vergezeld gaat van een (goedkeurende) accountantsverklaring over het geleden omzetverlies. Het is de vraag of UWV in zo’n situatie kan volstaan met die constatering (en de subsidie lager of op nihil kan stellen) of dat UWV een zelfstandige onderzoekplicht heeft om zelf dan het omzetverlies vast te stellen. De uitspraken neigen tot het eerste, maar er is nog geen uitspraak in hoger beroep. Naar verwachting doet de CRvB op 2 april 2025 een principiële uitspraak.
We houden er rekening mee dat we ook in 2025 bezwaren tegen de vaststellingen van de verschillende NOW‑regelingen zullen ontvangen. De financiële omvang van die eventuele bezwaar‑ en beroepszaken kan niet op voorhand worden bepaald.
Regres
De baten die verband houden met verhaal uit regreszaken, worden verantwoord in het jaar waarin de ontvangsten worden gerealiseerd. Per 31 december 2024 was er een voorraad van 1.228 regresdossiers en waren er 3.260 dossiers in behandeling genomen. Uit de historische cijfers kan worden geconcludeerd dat er over de jaren heen gemiddeld € 25.000 ontvangen wordt op een afgehandeld dossier.
CRTV
Op 1 juni 2022 heeft de CRvB uitspraak gedaan in een hoger beroepszaak over de Compensatieregeling transitievergoeding. De CRvB heeft geoordeeld dat een werkgever, wanneer een dienstverband ná 1 juli 2015 is geëindigd maar het opzegverbod tijdens ziekte vóór die datum is verstreken, recht heeft op compensatie van de transitievergoeding. UWV heeft steeds verdedigd dat in dat soort gevallen per 1 juli 2015 weliswaar recht ontstaat op een transitievergoeding en dus ook recht op compensatie, maar dat de hoogte van de compensatie dan € 0 bedraagt omdat de compensatie niet meer bedraagt dan hetgeen de werkgever verschuldigd was na het verstrijken van het opzegverbod wegens ziekte (twee jaar) en omdat op dat moment het recht op transitievergoeding niet bestond. Het gaat hier om beslissingen die in rechte vaststaan. De minister van SZW heeft eerder besloten dat die beslissingen niet worden herzien. Werkgevers kunnen wel een herzieningsverzoek indienen. Mocht UWV een dergelijk verzoek afwijzen en werkgevers spannen hiertegen een rechtszaak aan, dan is het risico reëel dat de CRvB de beslissing van UWV evident onredelijk vindt. Dat zal dan niet beperkt blijven tot de zaken die voorliggen bij de rechter, maar zal ook consequenties kunnen hebben voor de in rechte al vaststaande beslissingen. Als UWV alleen op verzoek terugkomt op een eerdere beslissing en UWV wordt in het ongelijk gesteld door de CRvB, dan zal dit tot meer herzieningsverzoeken van werkgevers leiden.
UWV heeft hoger beroep ingesteld bij de CRvB waarbij het het standpunt heeft ingenomen dat het besluit over de nultoekenning niet hoeft te worden herzien. De uitspraak van het hoger beroep wordt op 4 april 2025 verwacht. De mogelijke gevolgen zijn afhankelijk van de uitspraak van de CRvB. Als de CRvB oordeelt dat afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is, dan wordt UWV in het gelijk gesteld. Dit zou betekenen dat UWV (procederende) werkgevers niet hoeft te compenseren. Als UWV in het ongelijk wordt gesteld, dan kan dat betekenen dat werkgevers gecompenseerd moeten worden. Op dit moment kan niets gezegd worden hoeveel werkgevers in dat geval gecompenseerd zouden moet worden en welk bedrag hiermee dan gemoeid is. Dit kan afhangen van de motivatie van de CRvB. In het uiterste geval zou UWV alle werkgevers moeten compenseren die ooit een afwijzing hebben gekregen, waarmee een bedrag van € 63 miljoen is gemoeid.
Opting-ininkomsten
De opting-inregeling is bedoeld voor opdrachtnemers die geen dienstbetrekking hebben en geen ondernemer zijn. Met de regeling verklaart de opdrachtnemer samen met de opdrachtgever om de dienstverlening als fictieve dienstbetrekking aan te merken (‘opting‑in’). UWV heeft inkomstengegevens nodig om de hoogte van een uitkering correct vast te kunnen stellen. Uit onderzoek in 2021/2022 van de directie Handhaving is gebleken dat opting‑ininkomsten naast de WIA‑uitkering niet altijd zijn gekort. Het onderzoek toonde aan dat de abonnementenservice arbeidsongeschiktheidswetten onvolledig was ingericht, waardoor die inkomsten niet werden gesignaleerd als de cliënt die niet zelf meldde. De groep van 1.600 mensen waarbij geen opting‑ininkomsten zijn gekort, heeft daardoor niet alleen betrekking op de WIA maar ook op de andere arbeidsongeschiktheidswetten (WAO, WAZ en Wajong). Vorderingen worden pas na onderzoek (en matiging) in onze systemen opgenomen. Een (groot) deel van de 1.600 dossiers heeft betrekking op de WIA en wordt in de loop van 2025 overgedragen aan de corrigeerorganisatie in het kader van de Verbeteraanpak WIA 2020–2024.
Afhandelingswijze van de nabetalingen van pensioenfondsen bij cliënten met een toeslag
Uit dataonderzoek is gebleken dat er circa 3.000 cliënten zijn die ten onrechte nog een Toeslagenwet‑uitkering (TW) ontvangen of een te hoge TW‑uitkering in combinatie met een arbeidsongeschiktheidspensioen. Daarvan hebben circa 500 cliënten in het verleden ook een nabetaling ontvangen die niet verrekend is. De herstelactie is in november 2024 gestart met de afhandeling van alleen WAO‑gevallen. De dossiers die betrekking hebben op de WIA gaan mee in de Verbeteraanpak WIA 2020–2024. Er is op dit moment nog geen goede inschatting te geven van de financiële effecten, maar de verwachting is dat die beperkt zullen zijn.
Overige niet‑verwerkte verplichtingen
Wij zijn betrokken bij verscheidene beroepszaken op het gebied van de sociale zekerheid waarvan de uitspraken gevolgen kunnen hebben voor zowel de programma‑ als de uitvoeringskosten.
Meerjarige financiële verplichtingen uitvoeringskosten
Wij hebben verplichtingen die voortvloeien uit langlopende overeenkomsten in verband met uitvoeringskosten. De volgende tabel geeft een overzicht van de hiermee gemoeide bedragen naar vervaltermijn.
Tabel Vervaltermijnen langlopende uitvoeringskosten
Bedragen x € 1 miljoen | < 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal |
Huurcontracten* | 65 | 147 | 25 | 237 |
Energiecontracten | 4 | 6 | - | 10 |
Projecten huisvesting | 14 | - | - | 14 |
Automatiseringscontracten | 28 | - | - | 28 |
Totaal | 111 | 153 | 25 | 289 |
- *De huurcontracten kunnen worden geclassificeerd als operational lease.