Toelichting op de balans
Materiële vaste activa (1)
Het verloop van de materiële vaste activa kan als volgt worden weergegeven:
Tabel Materiële vaste activa
Bedragen x € 1 miljoen | Investeringen in gehuurde panden | Inventaris | Hardware en software | Totaal |
Stand per 1 januari 2023 | ||||
Aanschafwaarde | 117 | 32 | 122 | 271 |
Cumulatieve afschrijvingen | -59 | -17 | -100 | -176 |
Boekwaarde per 1 januari 2023 | 58 | 15 | 22 | 95 |
Mutaties | ||||
Investeringen | 22 | 10 | 34 | 66 |
Desinvesteringen | 0 | 0 | -1 | -1 |
Afschrijvingen | -13 | -4 | -15 | -32 |
Saldo mutaties | 9 | 6 | 18 | 33 |
Stand per 31 december 2023 | ||||
Aanschafwaarde | 134 | 40 | 65 | 239 |
Cumulatieve afschrijvingen | -67 | -19 | -25 | -111 |
Boekwaarde per 31 december 2023 | 67 | 21 | 40 | 128 |
In 2023 heeft een extra afschrijving plaatsgevonden van € 1 miljoen in verband met het buiten gebruik stellen van hardware. Verder is in 2023 voor een bedrag van € 97 miljoen aan volledig afgeschreven materiële vaste activa buiten gebruik gesteld (2022: € 17 miljoen). Om die reden zijn de aanschafwaarde en de cumulatieve afschrijvingen ultimo 2023 met dit bedrag gecorrigeerd. In de materiële vaste activa zijn ultimo 2023 investeringen ten bedrage van € 13 miljoen inbegrepen die per balansdatum nog niet in gebruik zijn genomen. Dit betreft projectmatige investeringen in gehuurde panden. Ultimo 2022 ging het om een totaalbedrag van € 23 miljoen, waarvan € 16 miljoen betrekking had op projectmatige investeringen in gehuurde panden en € 7 miljoen op investeringen in telefonie.
De afschrijvingen worden gebaseerd op de geschatte economische levensduur en worden berekend op basis van een vast percentage van de verkrijgingsprijs. Er wordt afgeschreven vanaf het moment van ingebruikneming.
-
Investeringen in gehuurde panden: maximaal 10 jaar, of zo dit korter is, de verwachte huurtermijn
-
Inventaris: 5-10 jaar
-
Hardware en software: 3-5 jaar
We hanteren de volgende afschrijvingstermijnen:
Wij berekenen rente over de financiering van de materiële vaste activa, voor zover deze zijn gefinancierd met middelen uit de fondsen. Deze rente bedraagt over 2023 € 1,6 miljoen (2022: € 0,02 miljoen). Wij hanteren daarbij de rentetarieven die worden toegepast op de rekeningen‑courant die wij aanhouden bij de minister van Financiën. In 2023 bedroeg de rente gemiddeld 3,2%. De rente over de financiering van de materiële vaste activa is in 2023 toegenomen door hogere investeringen in 2023 en een stijging van het gemiddelde rentepercentage ten opzichte van 2022.
Financiële vaste activa (2)
Zowel op de premievorderingen als op de NOW‑vorderingen zijn betalingsregelingen met een duur van meer dan één jaar van toepassing. Het verloop van de financiële vaste activa kan als volgt worden weergegeven:
Tabel Financiële vaste activa
Bedragen x € 1 miljoen | NOW-vorderingen | Premievorderingen | Totaal |
Stand per 1 januari 2023 | |||
Nominale waarde | 1.784 | 1.868 | 3.652 |
Cumulatieve waardeverminderingen | -219 | -534 | -753 |
Boekwaarde per 1 januari 2023 | 1.565 | 1.334 | 2.899 |
Mutaties | |||
Verstrekte betalingsregelingen | 207 | 14 | 221 |
Beëindigde betalingsregelingen | -136 | -171 | -307 |
Ontvangen termijnen | -353 | -375 | -728 |
Waardeverminderingen en -veranderingen | -58 | 290 | 232 |
Herrubricering* | - | -166 | -166 |
Saldo mutaties | -340 | -408 | -748 |
Stand per 31 december 2023 | |||
Nominale waarde | 1.502 | 1.095 | 2.597 |
Cumulatieve waardeverminderingen en -veranderingen | -277 | -169 | -446 |
Boekwaarde per 31 december 2023 | 1.225 | 926 | 2.151 |
- *Betreft premievorderingen die ultimo 2023 onder de kortlopende premievorderingen zijn opgenomen naar aanleiding van aanvullende informatie vanuit de Belastingdienst.
NOW‑vorderingen met betalingsregeling
Op NOW‑vorderingen kunnen, conform wet‑ en regelgeving, op aanvraag van de werkgever betalingsregelingen (BTR) worden getroffen voor langer dan een jaar, met een maximum van vijf jaar. Op het saldo van de vastgestelde NOW‑vorderingen per 31 december 2023 is voor € 1.437 miljoen aan dergelijke regelingen getroffen, waarvan circa € 524 miljoen (nominale waarde) een looptijd heeft van korter dan een jaar. Naast de vastgestelde NOW‑vorderingen zijn er ook geraamde NOW‑vorderingen opgenomen die voortvloeien uit de ramingen van de nog vast te stellen NOW‑subsidieaanvragen. Het deel van de geraamde vorderingen waarvan wij verwachten dat daarvoor een betalingsregeling zal worden aangevraagd – dit is circa 37%, ofwel € 65 miljoen – nemen wij op onder de financiële vaste activa. Het overige deel van de geraamde vorderingen (de resterende 63%) verantwoorden wij onder de kortlopende vorderingen.
De BTR‑vorderingen hebben, op basis van wet‑ en regelgeving, een bijzonder karakter, in die zin dat de betalingsregeling direct na een verzoek van een werkgever wordt toegekend zonder dat een onderzoek naar de financiële draagkracht heeft plaatsgevonden of dat er zekerheden zijn gesteld. Ook wordt geen rente in rekening gebracht over de vordering. Een betalingsregeling loopt maximaal vijf jaar. Bij de eerste waardering van deze vorderingen wordt de reële waarde van de vordering bij verstrekking van de betalingsregeling bepaald op basis van de verwachte toekomstige kasstromen, waarbij gerekend wordt met een rentefactor enerzijds en een risicofactor anderzijds. Wij hebben ervoor gekozen de rentefactor te baseren op de rapportages van Bloomberg over de zerocouponrente en de risicofactor te ontlenen aan de opgave van De Nederlandsche Bank inzake deposito’s en leningen van monetaire financiële instellingen aan niet‑financiële bedrijven. Daarnaast is er, gezien het bovengenoemde bijzondere karakter van deze vorderingen, een extra opslag op de risicofactor opgenomen voor additionele risico’s. Deze bedraagt op jaarbasis 2,65%. Dit percentage is afgeleid van de opgave van de European Banking Authority over de kans op wanbetaling voor leningen verstrekt aan het midden‑ en kleinbedrijf voor meer dan € 1 miljoen.
Indien het daadwerkelijke percentage voor additionele risico’s in de toekomst afwijkt van het in de berekening betrokken percentage van 2,65%, dan is de afwaardering naar reële waarde bij verstrekking van de betalingsregeling, bij een afwijking van 1,0 procentpunt naar beneden of boven € 37 miljoen lager dan wel € 36 miljoen hoger dan de berekende afwaardering.
Na de eerste waardering van de vorderingen tegen de reële waarde wordt de afwaardering door amortisatie gedurende de looptijd van de regeling in principe geleidelijk teruggebracht tot nihil. Als gevolg van de afwaardering en de daaropvolgende amortisatie bedraagt de waardevermindering per balansdatum per saldo € 277 miljoen.
Premievorderingen met betalingsregeling
Ondernemers met betalingsproblemen vanwege de coronacrisis konden tot en met 31 maart 2022 bijzonder uitstel van betaling aanvragen voor verschillende belastingen. Volgens de regeling hebben ondernemers van 1 oktober 2022 tot 1 oktober 2027 de tijd om hun belastingschuld af te betalen. De afbetaling vindt plaats in maandelijkse vaste termijnen, inclusief invorderingsrente. De premies voor de werknemersverzekeringen maken deel uit van deze crisismaatregel. Ultimo 2023 was er uitstel van betaling verleend voor € 1.095 miljoen aan premievorderingen. Op deze vorderingen is een waardevermindering toegepast van € 169 miljoen (15,4%).
Voor de premievorderingen is het niet mogelijk gebleken om de waardering in lijn met onze waarderingsgrondslagen te bepalen, omdat we niet kunnen beschikken over de gegevens van de individuele premievorderingen.
Ten opzichte van de jaarrekening 2022 is de schattingsmethodiek gewijzigd. Ultimo 2022 hebben wij de raming van de kans op wanbetaling gebaseerd op een berekening van het ministerie van Financiën waarbij de precoronawinst (als maatstaf voor betaalcapaciteit) van bedrijven met schuld is gerelateerd aan de omvang van de betalingsregeling per jaar. Ultimo 2023 steunen wij, na een controle op plausibiliteit en toepasbaarheid, op een raming van de Belastingdienst. Deze raming is gebaseerd op het feitelijke betaalpatroon met een risicokwantificering voor drie verschillende risicogroepen, te weten termijnbetalers (5% kans op afstel), achterstandbetalers (30% kans op wanbetaling) en nulbetalers (60% kans op wanbetaling).
Alternatieven voor de raming van de Belastingdienst zijn een analyse uit 2023 van het Centraal Planbureau (CPB) die resulteert in een voorspelling van de faillissementskansen van 4%‑7%. Daarnaast is er de analyse van het ministerie van Financiën uit 2022 die wij ultimo 2022 hebben gehanteerd voor de waardering van de premievorderingen. Deze laatste analyse komt uit op een oninbaarheidpercentage van 28,6%. Deze alternatieven resulteren in een voorziening oninbaarheid van € 44 miljoen (4%) tot € 313 miljoen (28,6%). Voor onze premievorderingen zijn wij uitgegaan van het meest waarschijnlijke scenario, dat uitkomt op een oninbaarheidspercentage van 15,4% ofwel € 169 miljoen.
Vorderingen (3)
Tabel Vorderingen
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2023 | 31 december 2022 | ||
Programmakosten | ||||
Premievorderingen | 3.889 | 3.254 | ||
NOW-vorderingen | 369 | 1.796 | ||
Nog te verrekenen rijksbijdragen | 1.102 | 0 | ||
Uitkeringsdebiteuren | 262 | 239 | ||
Faillissementsvorderingen | 208 | 148 | ||
Overige vorderingen en overlopende activa | 9 | 9 | ||
5.839 | 5.446 | |||
Uitvoeringskosten | ||||
Debiteuren | 3 | 2 | ||
Vooruitbetaalde kosten | 33 | 31 | ||
Overige vorderingen en overlopende activa | 8 | 7 | ||
44 | 40 | |||
Totaal | 5.883 | 5.486 |
Premievorderingen zonder betalingsregeling
Het saldo premievorderingen ultimo 2023 van € 3.889 miljoen bestaat voor € 3.486 miljoen uit vorderingen die in januari 2024 zijn geïncasseerd en uit overige reguliere vorderingen met betrekking tot premiejaar 2023 van circa € 231 miljoen. Op deze overige reguliere vorderingen is een voorziening voor oninbaarheid getroffen van € 12 miljoen (5%, analoog aan de risicogroep termijnbetalers die wordt gehanteerd bij de premievorderingen met betalingsregeling).
Daarnaast zijn er vorderingen van circa € 459 miljoen met betrekking tot oudere premiejaren (2029 tot en met 2022) die voor een deel betrekking hebben op vorderingen waarbij de betalingsregeling is ingetrokken als gevolg van het niet voldoen aan de periodieke aflossingsverplichtingen. Hierop is een voorziening getroffen van € 275 miljoen (60%, analoog aan de groep nulbetalers die wordt gehanteerd bij de premievorderingen met betalingsregeling).
NOW‑vorderingen zonder betalingsregeling
De hier opgenomen NOW‑vorderingen bestaan uit de te vorderen subsidiebedragen met betrekking tot vaststellingen waarvoor geen betalingsregeling is overeengekomen. De NOW‑vorderingen met betalingsregeling zijn opgenomen onder de post Financiële vaste activa. De NOW‑vorderingen die betrekking hebben op werkgevers die een NOW‑subsidie hebben ontvangen en waarvoor een faillissement is uitgesproken, zijn opgenomen onder de post Faillissementsvorderingen.
De NOW‑vorderingen zonder betalingsregeling kunnen als volgt worden gespecificeerd.
Tabel NOW‑vorderingen zonder betalingsregeling
Bedragen x € 1 miljoen | Nominale waarde | Boekwaarde | ||
31-12-2023 | 31-12-2022 | 31-12-2023 | 31-12-2022 | |
Vorderingen uit hoofde van vaststellingen | 518 | 313 | 279 | 237 |
Raming nog vast te stellen vorderingen | 177 | 1.640 | 90 | 1.559 |
Totaal | 695 | 1.953 | 369 | 1.796 |
Op de NOW‑vorderingen is een voorziening voor oninbaarheid getroffen op basis van de ouderdom van het openstaande saldo:
-
Bij de vorderingen zonder uitstel van betaling waarvan het saldo minder dan negentig dagen openstaat (€ 56 miljoen nominaal per ultimo 2023) is de verwachting dat deze volledig worden voldaan.
-
Voor de vorderingen waarbij uitstel is verleend tot een latere betaaldatum dan de reguliere termijn (€ 135 miljoen nominaal per ultimo 2023) is de voorziening bepaald op 10%.
-
Op vorderingen waarbij sprake is van bedrijfsbeëindiging (circa € 26 miljoen nominaal per ultimo 2023) is rekening gehouden met 86% oninbaarheid.
-
Op alle overige vorderingen (€ 301 miljoen nominaal per ultimo 2023) wordt eveneens een voorziening voor oninbaarheid getroffen. Het gehanteerde percentage voor oninbaarheid bedraagt 50%, 75% of 100%, afhankelijk van de ouderdom.
De raming van nog vast te stellen vorderingen heeft voor € 111 miljoen betrekking op de werkvoorraad van circa 20.000 vaststellingsaanvragen per ultimo 2023. Op de geraamde vorderingen die naar verwachting in 2024 zullen worden vastgesteld zonder betalingsregeling, is ook een percentage voorziening toegepast. Dat percentage is gebaseerd op de voorzieningen die zijn getroffen voor de al vastgestelde vorderingen zonder betalingsregeling. Voor een verdere toelichting op deze post verwijzen we naar de toelichting op Subsidies NOW (zie paragraaf Toelichting op de staat van baten en lasten, onder het gelijknamige kopje).
Daarnaast is onder de raming nog vast te stellen vorderingen een bedrag opgenomen van € 66 miljoen (dit betreft het verstrekte voorschot) voor de restgroep van 1.894 gevallen waarbij geen vaststellingsaanvraag is ingediend en ook nog geen ambtshalve nihilstelling kon worden gedaan. Het betreft gevallen waarin onduidelijk is of de werkgever nog bestaat/actief is, of waarin het bedrijf beëindigd is en er (nog) geen rechtsopvolger is die kan worden aangesproken. Op dit bedrag hebben wij een percentage voorziening toegepast van 100%.
Nog te verrekenen rijksbijdragen
De nog te verrekenen rijksbijdragen hebben betrekking op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voor een bedrag van € 1.102,1 miljoen (vordering), op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor afgerond € 0,1 miljoen (vordering) met betrekking tot de WOOS en op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voor € 0,1 miljoen (schuld) met betrekking tot Leefdomein Wmo. De afrekening met de ministeries van SZW, OCW en VWS vindt in 2024 plaats.
Uitkeringsdebiteuren
De uitkeringsdebiteuren hebben betrekking op terug te vorderen uitkeringen, bijbehorende sociale lasten en boetes. In het saldo uitkeringsdebiteuren zijn ook het verhaal van WW- en WGA‑uitkeringen op respectievelijk overheidswerkgevers en werkgevers eigenrisicodrager WGA net als het verhaal van uitkeringen betaald voor andere EU‑landen (EU‑verordening nr. 883/2004) opgenomen.
Voor uitkeringsdebiteuren die niet direct aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen, kunnen betalingsregelingen worden getroffen. Daardoor kan de feitelijke looptijd van individuele vorderingen langer dan een jaar zijn. Op grond van ervaringscijfers van de afgelopen vijf jaar is onze inschatting dat een bedrag van € 97 miljoen (nominale waarde) als langlopend kan worden beschouwd. UWV brengt uitkeringsdebiteuren rente in rekening op uitstaande vorderingen conform de geldende wet‑ en regelgeving.
Faillissementsvorderingen
Bij onmacht van de werkgever om de verplichtingen voortvloeiende uit dienstbetrekkingen te betalen, neemt UWV ingevolge hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet de betaling over. Deze overgenomen verplichtingen dient UWV als preferente vordering in bij de curator. In de faillissementsvorderingen zijn ook NOW‑vorderingen opgenomen die betrekking hebben op werkgevers die een NOW‑subsidie hebben ontvangen en waarvoor een faillissement is uitgesproken.
Tabel Faillissementsvorderingen
Bedragen x € 1 miljoen | Nominale waarde | Boekwaarde | ||
31-12-2023 | 31-12-2022 | 31-12-2023 | 31-12-2022 | |
Faillissementsvorderingen uit hoofde van loondoorbetaling | 778 | 740 | 181 | 148 |
NOW-vorderingen bij faillissementen | 193 | 29 | 27 | 0 |
Totaal | 971 | 769 | 208 | 148 |
Uit de realisatiecijfers over de periode 2006–2023 blijkt dat bij het opheffen van een faillissement door de curator gemiddeld 35,7% (2022: 34%) van de ingestelde vorderingen uit hoofde van loondoorbetaling is geïncasseerd. Dit percentage is toegepast voor de waardering van de faillissementsvorderingen uit hoofde van loondoorbetaling. NOW‑vorderingen bij faillissementen zijn concurrente vorderingen en daarbij wordt op basis van ervaringscijfers voor het treffen van een voorziening voor oninbaarheid een percentage van 86% gehanteerd.
Voor de faillissementsvorderingen geldt dat inning afhankelijk is van de afhandeling van het faillissementsdossier door de curator. Hoewel deze post als kortlopend wordt gerubriceerd, lopen deze vorderingen vaak meerdere jaren voordat finale afwikkeling plaatsvindt. Op grond van ervaringscijfers is onze inschatting dat een bedrag van € 81 miljoen (tegen boekwaarde) als langlopend kan worden beschouwd.
Voorzieningen oninbare vorderingen
Op de vorderingen zijn voorzieningen voor het risico van oninbaarheid in mindering gebracht. Deze voorzieningen zijn bepaald door de verwachte toekomstige ontvangsten, voor zover mogelijk gebaseerd op historische gegevens, te vergelijken met het saldo per 31 december. Het verloop van de voorzieningen kan als volgt worden weergegeven:
Tabel Voorziening oninbare vorderingen
Bedragen x € 1 miljoen | Voorziening oninbare premie-vorderingen | Voorziening oninbare NOW-vorderingen | Voorziening oninbare uitkerings-debiteuren | Voorziening oninbare faillissements-vorderingen | Totaal |
Stand per 1 januari 2023 | 0 | 158 | 300 | 621 | 1.079 |
Herrubricering* | 66 | - | - | - | 66 |
Dotatie | 221 | 193 | 48 | 310 | 772 |
Vrijval | 0 | - | - | -44 | -44 |
Onttrekking | 0 | -25 | -50 | -124 | -199 |
Stand per 31 december 2023 | 287 | 326 | 298 | 763 | 1.674 |
- *Betreft premievorderingen die ultimo 2022 onder de Financiële vaste activa zijn opgenomen maar naar aanleiding van aanvullende informatie vanuit de Belastingdienst ultimo 2023 onder de kortlopende vorderingen zijn opgenomen.
Liquide middelen (4)
Tabel Liquide middelen
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2023 | 31 december 2022 |
Tegoeden in rekening-courant bij de minister van Financiën | 30.005 | 21.133 |
Banktegoeden | 1 | 3 |
Totaal liquide middelen | 30.006 | 21.136 |
Op grond van artikel 119 lid 4 van de Wfsv houden wij voor elk van de door ons beheerde fondsen een rekening‑courant aan bij de minister van Financiën. Onder de liquide middelen zijn daarnaast banktegoeden in rekening‑courant opgenomen. De liquide middelen staan voor een bedrag van € 0,2 miljoen niet ter vrije beschikking, dit zijn twee escrowrekeningen. De mutaties in de liquide middelen zijn nader gespecificeerd in paragraaf Kasstroomoverzicht over 2023.
Fondsvermogen (5)
Het saldo van de programmabaten en ‑lasten en de uitvoeringskosten wordt jaarlijks toegevoegd of onttrokken aan het vermogen van de desbetreffende fondsen. De verwerking van het saldo van baten en lasten 2023 (per saldo € 8.928 miljoen bate) is als volgt:
Toevoeging fondsvermogen | € 8.920 miljoen | ||
Toevoeging egalisatiereserve en bestemmingsfonds | € 8 miljoen | ||
Totaal | € 8.928 miljoen |
Tabel Fondsvermogen 2023
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2023 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen en egalisatiereserve | 31 december 2023 |
Aof | 24.141 | 4.034 | - | 28.175 |
Whk | 1.217 | -139 | - | 1.078 |
AWf | -2.528 | 4.542 | - | 2.014 |
Ufo | 2.587 | 491 | - | 3.078 |
Afj | -141 | - | - | -141 |
Toeslagenfonds | -22 | - | - | -22 |
Totaal fondsen | 25.254 | 8.928 | - | 34.182 |
Bestemd fondsvermogen | -86 | - | -1 | -87 |
Egalisatiereserve | -102 | - | -7 | -109 |
Netto-fondsvermogen | 25.066 | 8.928 | -8 | 33.986 |
Ter vergelijking is het verloop van het fondsvermogen gedurende 2022 opgenomen:
Tabel Fondsvermogen 2022
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2022 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen en egalisatiereserve | 31 december 2022 |
Aof | 20.103 | 4.038 | - | 24.141 |
Whk | 1.156 | 61 | - | 1.217 |
AWf | -6.882 | 4.354 | - | -2.528 |
Ufo | 2.234 | 353 | - | 2.587 |
Afj | -141 | - | - | -141 |
Toeslagenfonds | -22 | - | - | -22 |
Totaal fondsen | 16.448 | 8.806 | - | 25.254 |
Bestemd fondsvermogen | -86 | - | 0 | -86 |
Egalisatiereserve | -93 | -9 | - | -102 |
Netto-fondsvermogen | 16.269 | 8.797 | 0 | 25.066 |
Het fondsvermogen bestaat uit het cumulatieve saldo van de jaarlijks gerealiseerde baten en lasten. Op het fondsvermogen zijn de bestemmingsfondsen en de egalisatiereserve in mindering gebracht.
Het Afj en het Toeslagenfonds kennen in principe geen vermogen en worden volledig gefinancierd uit rijksbijdragen. In 2021 hebben wij echter besloten om de uit 2011 stammende vordering op het ministerie van SZW van € 163 miljoen met betrekking tot niet‑afgerekend transactieresultaat op nihil te waarderen, aangezien het ministerie deze vordering niet eerder betaalt dan bij beëindiging van de desbetreffende wet of opheffing van het desbetreffende fonds. Deze negatieve vermogens hebben daarom een min of meer permanent karakter. Als gevolg hiervan is het vermogen van het Afj en het Toeslagenfonds respectievelijk € 141 miljoen en € 22 miljoen negatief. De vordering van € 163 miljoen op het ministerie van SZW wordt vermeld onder de Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen.
Bestemmingsfondsen (6)
Tabel Bestemmingsfondsen 2023
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2023 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen* | 31 december 2023 |
Frictiekosten | 77 | - | 1 | 78 |
Re-integratietrajecten | 9 | - | 0 | 9 |
Totaal | 86 | - | 1 | 87 |
- *De toevoeging van € 1 miljoen betreft een afrondingsverschil.
Ter vergelijking is het verloop van de bestemmingsfondsen gedurende 2022 opgenomen:
Tabel Bestemmingsfondsen 2022
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2022 | Saldo baten en lasten | Vorming bestem-mingsfondsen | 31 december 2022 |
Frictiekosten | 77 | - | - | 77 |
Re-integratietrajecten en voorzieningen | 9 | - | 0 | 9 |
Totaal | 86 | - | 0 | 86 |
De bestemmingsfondsen zijn met instemming van de minister van SZW gevormd ten laste van het fondsvermogen. Het bestemmingsfonds Frictiekosten is bedoeld ter dekking van reorganisatie‑ en investeringskosten. Het ministerie van SZW heeft voor 2023 geen bedragen vrijgegeven uit de bestemmingsfondsen.
Egalisatiereserve (7)
Op grond van artikel 33 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is UWV verplicht een egalisatiereserve aan te houden. Voor het vormen en voor het uitnutten van de egalisatiereserve is – in tegenstelling tot de bestemmingsfondsen – geen toestemming van het ministerie van SZW vereist, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Tabel Egalisatiereserve 2023
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2023 | Saldo baten en lasten | Vorming egalisatiereserve | 31 december 2023 |
W&R-projecten | 4 | -4 | 2 | 2 |
Reguliere activiteiten | 2 | -1 | - | 1 |
Vrij besteedbaar | 96 | 5 | 5 | 106 |
Totaal | 102 | - | 7 | 109 |
Van het budgetresultaat 2023 ad € 53 miljoen is een bedrag van € 7 miljoen toegevoegd aan de egalisatiereserve. Hiermee is het maximumbedrag van de egalisatiereserve (€ 109 miljoen voor 2023) bereikt. Het resterende deel van het budgetresultaat (€ 46 miljoen) blijft onderdeel van het fondsvermogen. De egalisatiereserve bedraagt maximaal 5% van het gemiddelde van de jaarbudgetten van de voorgaande drie jaar.
Ter vergelijking is het verloop van de egalisatiereserve gedurende 2022 opgenomen:
Tabel Egalisatiereserve 2022
Bedragen x € 1 miljoen | 1 januari 2022 | Saldo baten en lasten | Vorming egalisatiereserve | 31 december 2022 |
W&R-projecten | 13 | -10 | 1 | 4 |
Reguliere activiteiten | 1 | - | 1 | 2 |
Vrij besteedbaar | 79 | 10 | 7 | 96 |
Totaal | 93 | - | 9 | 102 |
Voorzieningen (8)
Tabel Voorzieningen
Bedragen x € 1 miljoen | Programmakosten | Uitvoeringskosten | Totaal | ||||||
Compensatie transitie-vergoeding | Wazo/Wbo en Wazo/WIEG | Jubilea | Sociaal plan | Loondoor-betaling bij ziekte | Verlof-sparen | Overig | |||
Stand per 1 januari 2023 | 142 | - | 40 | 4 | 12 | 6 | 7 | 211 | |
Dotatie | 520 | 622 | 7 | 0 | 7 | 3 | 7 | 1.166 | |
Onttrekking | -465 | - | -4 | -2 | -6 | - | -1 | -478 | |
Vrijval | 0 | - | - | 0 | - | - | -1 | -1 | |
Stand per 31 december 2023 | 197 | 622 | 0 | 43 | 2 | 13 | 9 | 12 | 898 |
Samenstelling | |||||||||
Korte termijn (< 1 jaar) | 197 | 582 | 2 | 1 | 7 | 0 | 9 | 798 | |
Middellange termijn (1-5 jaar) | - | 40 | 15 | 1 | 6 | 9 | 2 | 73 | |
Lange termijn (> 5 jaar) | - | - | 26 | - | - | 0 | 1 | 27 | |
Stand per 31 december 2023 | 197 | 622 | 43 | 2 | 13 | 9 | 12 | 898 |
Voorziening compensatie transitievergoeding
Werkgevers kunnen via UWV compensatie krijgen voor de transitievergoeding die zij hebben betaald bij het ontslag van werknemers wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Ook kan een bedrijf tot 25 werknemers dat stopt doordat de werkgever met pensioen gaat of overlijdt, via UWV compensatie krijgen voor betaalde ontslagvergoedingen. Deze compensaties krachtens de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden (CRTV-BE) of langdurige arbeidsongeschiktheid (CRTV-LAO) worden uit het Aof gefinancierd.
In onderstaande tabel wordt per fonds het verloop van de voorziening toegelicht.
Tabel Voorziening compensatie transitievergoeding
Bedragen x € 1 miljoen | CRTV-LAO | CRTV-BE | Totaal |
Stand per 1 januari 2023 | 136 | 6 | 142 |
Dotatie | 512 | 8 | 520 |
Onttrekking | -457 | -8 | -465 |
Vrijval | - | - | - |
Stand per 31 december 2023 | 191 | 6 | 197 |
De stand per 31 december 2023 betreft enerzijds de al ontvangen maar nog niet afgewikkelde aanvragen en anderzijds de nog naar verwachting in 2024 te ontvangen aanvragen met betrekking tot compensatie voor in 2023 of eerder verstrekte transitievergoedingen. De termijn waarbinnen werkgevers aanvragen kunnen indienen, bedraagt bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zes maanden nadat volledige betaling van de transitievergoeding heeft plaatsgevonden. Bij ontslag van werknemers wegens bedrijfseconomische redenen is de aanvraagtermijn twaalf maanden.
Voorziening Wazo/Wbo en Wazo/WIEG
Sinds 1 juli 2020 kunnen partners maximaal vijf weken (vijf keer het aantal werkuren per week) aanvullend geboorteverlof opnemen (Wazo/WIEG, Wet invoering extra geboorteverlof). Het betaald ouderschapsverlof (Wazo/Wbo) is op 2 augustus 2022 ingevoerd. Het betaald ouderschapsverlof geldt voor beide ouders en is van toepassing op verzekerde werknemers en niet‑verzekerde werknemers met een arbeidsovereenkomst (directeuren‑grootaandeelhouder en werknemers die huishoudelijke arbeid verrichten). De duur van de uitkering is maximaal negen weken (naar evenredigheid van de arbeidsduur). De voorziening is getroffen voor de in 2024 nog te verwachten aanvragen voor ouderschapsverlof dat is genoten in 2022 en 2023 en voor de in 2025 nog te verwachten aanvragen voor ouderschapsverlof dat is genoten in 2023.
In de jaarrekening 2023 hebben we voor het eerst een voorziening gevormd voor de verplichtingen die samenhangen met de Wazo/Wbo en de Wazo/WIEG. Bij het opstellen van de jaarrekening 2022 hadden we nog niet voldoende ervaringscijfers om de verplichtingen te kwantificeren, met uitzondering van de uitgaven in boekmaand januari 2023 die in de jaarrekening 2022 zijn verantwoord onder de kortlopende schulden.
Tabel Voorziening Wazo/Wbo en Wazo/WIEG
Bedragen x € 1 miljoen | Wazo/Wbo | Wazo/WIEG | Totaal |
Stand per 1 januari 2023 | - | - | - |
Dotatie | 579 | 43 | 622 |
Onttrekking | - | - | - |
Vrijval | - | - | - |
Stand per 31 december 2023 | 579 | 43 | 622 |
Jubilea
De voorziening is getroffen voor de kosten van jubileumuitkeringen bij het bereiken van een dienstverband van 25 jaar en 40 jaar, en bij pensionering. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met de opgebouwde jaren, de blijfkans en de verwachte toekomstige loonstijgingen. De blijfkans en de verwachte toekomstige loonstijgingen zijn gebaseerd op historische cijfers. De voorziening wordt opgenomen tegen de contante waarde van de verwachte uitkeringen gedurende het dienstverband, rekening houdend met de actuele marktrente per balansdatum van hoogwaardige ondernemingsobligaties. Hierbij is gerekend met een actuele marktrente van 3% (2022: ook 3%).
Sociaal plan
Deze voorziening is gevormd voor de afvloeiingskosten van niet‑actieve medewerkers in het kader van reorganisaties die het gevolg zijn van wijzigingen in wet‑ en regelgeving, afnemend werkaanbod en diverse doelmatigheids‑ en efficiencytrajecten.
Loondoorbetaling bij ziekte
De voorziening is gevormd voor de op balansdatum bestaande verplichtingen om in de toekomst beloningen door te betalen aan personeelsleden die per balansdatum naar verwachting niet in staat zijn om werkzaamheden te verrichten door ziekte of arbeidsongeschiktheid. In deze voorziening zijn ook begrepen de transitievergoedingen te betalen aan deze personeelsleden.
Verlofsparen
De voorziening is gevormd in verband met de in de cao opgenomen mogelijkheid tot verlofsparen van maximaal vijftig weken, te vullen vanuit de bovenwettelijke vakantie‑uren uit het nieuwe jaar en het opgebouwde saldo; er is geen sprake meer van verjaring voor de uren die worden ondergebracht in de verlofspaarregeling. De afbouw van de voorziening is vanwege het ontbreken van meerjarige ervaringscijfers onvoorspelbaar, daarom is de voorziening opgenomen tegen de nominale waarde rekening houdend met het salarispeil per januari 2024.
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen bestaan uit voorzieningen voor transitievergoedingen, terugbouwverplichtingen, huurafkoop/leegstand en claims, geschillen en rechtsgedingen. Deze voorzieningen zijn opgenomen tegen de nominale waarde en worden hierna toegelicht.
De voorziening transitievergoedingen is gevormd als uitvloeisel van de Wet werk en zekerheid (Wwz). Volgens de Wwz ontvangen werknemers bij onvrijwillig ontslag een financiële vergoeding: de transitievergoeding. De voorziening is getroffen voor medewerkers met een tijdelijk dienstverband. De voorziening bedraagt ultimo boekjaar € 3 miljoen.
De voorziening terugbouwverplichtingen is gevormd voor de contractueel overeengekomen verplichtingen om gehuurde panden bij het beëindigen van huurovereenkomsten op te leveren in ‘oorspronkelijke staat’. Gedurende de looptijd van de huurovereenkomsten wordt op pandniveau een voorziening voor deze verplichting opgebouwd door een jaarlijkse dotatie. Onttrekkingen vinden plaats op het moment dat de contracten zijn beëindigd en de desbetreffende locaties zijn opgeleverd. De voorziening bedraagt ultimo boekjaar € 2 miljoen.
De voorziening huurafkoop/leegstand is gevormd voor de kosten van huurovereenkomsten voor de periode waarin wij als gevolg van een reorganisatie niet langer gebruikmaken van de gehuurde locaties. De voorziening bedraagt ultimo boekjaar € 2 miljoen.
De voorziening voor claims, geschillen en rechtsgedingen is in 2023 nieuw gevormd in verband met sancties die opgelegd kunnen worden. De voorziening bedraagt ultimo boekjaar € 5 miljoen.
Kortlopende schulden (9)
Tabel Kortlopende schulden
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2023 | 31 december 2022 | ||
Programmakosten | ||||
Nog te betalen uitkeringen | 1.528 | 1.352 | ||
Nog af te dragen belastingen | 393 | 324 | ||
Nog af te dragen premies sociale verzekeringen | 518 | 454 | ||
Nog te betalen subsidies NOW | 339 | 1.006 | ||
Nog te verrekenen rijksbijdragen | - | 711 | ||
Overige schulden en overlopende passiva | 42 | 36 | ||
2.820 | 3.883 | |||
Uitvoeringskosten | ||||
Leveranciers | 74 | 84 | ||
Belastingen en premies sociale verzekeringen | 90 | 92 | ||
Pensioenen en VUT | 1 | 1 | ||
Overige schulden en overlopende passiva | 103 | 91 | ||
268 | 268 | |||
Totaal | 3.088 | 4.151 |
Alle kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar. De reële waarde van de schulden benadert de boekwaarde, gegeven het kortlopende karakter van de schulden.
Nog te betalen uitkeringen
De nog te betalen uitkeringen bestaan uit € 945 miljoen vakantiegeldverplichtingen en € 564 miljoen nog te betalen uitkeringen over 2023 die in 2024 zijn vastgesteld, alsmede € 19 miljoen crediteuren inzake uitkeringen die betaald zijn door andere EU‑landen (EU‑verordening nr. 883/2004).
Nog af te dragen belastingen
De nog af te dragen belastingen bestaan voornamelijk uit de loonbelasting en de premies volksverzekeringen die zijn ingehouden op de uitkeringen over de maand december en nog aan de Belastingdienst zijn verschuldigd.
Nog af te dragen premies sociale verzekeringen
De nog af te dragen premies sociale verzekeringen bestaan voor € 269 miljoen uit de premies voor de werknemersverzekeringen, de werkgeversheffing Zorgverzekeringswet en de Wet kinderopvang van de uitkeringen over de maand december die nog aan de Belastingdienst zijn verschuldigd. Over de vakantiegeldverplichtingen en de nog te betalen uitkeringen verwachten wij in de loop van 2024 € 249 miljoen te moeten afdragen.
Nog te betalen subsidies NOW
De post nog te betalen subsidies NOW ad € 339 miljoen kan als volgt worden gespecificeerd:
Tabel Nog te betalen subsidies NOW
Bedragen x € 1 miljoen | 31 december 2023 | 31 december 2022 |
Raming nog vast te stellen subsidies NOW | 336 | 1.006 |
Vastgestelde subsidies NOW | 3 | 0 |
Totaal | 339 | 1.006 |
Voor een nadere toelichting op deze post verwijzen we naar paragraaf Toelichting op de staat van baten en lasten onder het kopje Subsidies NOW.
Overige schulden en overlopende passiva (programmakosten)
Hieronder zijn opgenomen de nog te betalen re‑integratielasten en rekeningen‑courant met derden. Verder gaat het om overige schulden waarvan de betaling en/of administratieve verwerking nog niet heeft plaatsgevonden.
Overige schulden en overlopende passiva (uitvoeringskosten)
Hieronder zijn onder meer opgenomen de nog te betalen vakantiedagen en vooruit ontvangen huurkortingen.
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Nog af te rekenen rijksbijdragen
Met ingang van 2012 is de bekostiging van de rijksgefinancierde wetten en regelingen gewijzigd van kasbasis naar transactiebasis. Om budgettaire redenen heeft het ministerie van SZW ervoor gekozen de per 1 januari 2012 op transactiebasis nog verschuldigde bedragen niet aan UWV uit te betalen. Deze permanente vordering bedraagt € 163 miljoen aan niet‑ afgerekende rijksbijdragen, bestaande uit respectievelijk € 141 miljoen voor de Wajong en € 22 miljoen voor de Toeslagenwet. Deze vordering wordt niet eerder door het ministerie van SZW voldaan dan dat het desbetreffende fonds, de wet of regeling is opgeheven c.q. beëindigd. Het genoemde bedrag is in 2023 niet gewijzigd.
Langlopende uitkeringsverplichtingen
UWV heeft langlopende verplichtingen voor met name de WAO‑, WIA‑ en Wajong‑uitkeringen. Deze verplichtingen worden volledig afgedekt door toekomstige financiering vanuit de premiebaten en rijksbijdragen. De volgende tabel geeft een overzicht van de hiermee gemoeide bedragen naar vervaltermijn.
Tabel Langlopende uitkeringsverplichtingen
Bedragen x € 1 miljoen | < 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal |
WAO | 4.050 | 12.820 | 17.720 | 34.590 |
WIA/WGA | 6.000 | 19.010 | 32.760 | 57.770 |
WIA/IVA | 6.180 | 19.580 | 32.560 | 58.320 |
Wajong | 4.370 | 16.390 | 75.020 | 95.780 |
WAZ | 90 | 140 | 340 | 570 |
WW | 770 | 90 | - | 860 |
IOW | 110 | 110 | - | 220 |
Ziektewet | 670 | 220 | - | 890 |
Wazo | 360 | - | - | 360 |
Totaal | 22.600 | 68.360 | 158.400 | 249.360 |
Bij de berekening van de langlopende uitkeringsverplichtingen zijn de volgende uitgangspunten en aannames gehanteerd:
-
Het aantal lopende uitkeringen op balansdatum is het uitgangspunt, rekening houdend met de verwachte jaarlijkse uitstroom. Nieuwe instroom vanaf 2024 is geen onderdeel van de verplichtingen per 31 december 2023.
-
De verwachte gemiddelde uitkeringsbedragen per jaar zijn volgens het prijspeil van 2024, inclusief een opslag voor sociale lasten en een aanvulling vanuit de Toeslagenwet en de tegemoetkomingen. Er is geen rekening gehouden met prijsstijgingen na 2024 en rentedisconteringen over de looptijd.
-
De sociale lasten zijn berekend aan de hand van de geldende sociale lastenpercentages van 2024. Er is geen rekening gehouden met wijzigingen in deze percentages voor de jaren na 2024. De aanvulling vanuit de Toeslagenwet en de tegemoetkomingen zijn berekend aan de hand van de gerealiseerde verhoudingspercentages (in 2023) tussen het bedrag vanuit de Toeslagenwet (tegemoetkoming) en de moederwet.
-
Voor de WAO, WIA, Wajong , WAZ en IOW speelt de looptijd tot de AOW‑gerechtigde leeftijd een grote rol in de berekening. De WAO, WIA, Wajong en WAZ hebben uitkeringsgerechtigden van veel verschillende leeftijden. Om de berekeningen te vereenvoudigen zijn daarom voor deze regelingen leeftijdsgroepen gehanteerd in plaats van de afzonderlijke leeftijden. Bij de IOW gaat het om een beperkt aantal leeftijden: vanaf 61 jaar tot en met 66 jaar. Daarom zijn voor de IOW wel de afzonderlijke leeftijden gehanteerd. Binnen de leeftijdsgroepen wordt verder geen onderscheid gemaakt, behalve dat de aantallen uitkeringen gelijkmatig zijn verdeeld over de leeftijden.
-
De uitstroomkans per wet blijft gelijk gedurende de looptijd. Voor alle leeftijdsgroepen wordt gerekend met dezelfde uitstroomkans en de uitstroomkans is binnen een leeftijdsgroep voor alle leeftijden gelijk.
-
In de toegepaste uitstroomkans (met uitzondering van WW, Ziektewet en Wazo) zit ook de uitstroom van de nieuwe instroom in het jaar zelf.
-
In de uitstroomkans voor de WIA/WGA en WIA/IVA is geen rekening gehouden met de doorstroom van de WIA/WGA naar de WIA/IVA.
-
Iedereen bereikt de AOW‑gerechtigde leeftijd op 31 december van het betreffende jaar.
Deze aannames hebben tot gevolg dat de berekende verplichtingen geen exacte nauwkeurigheid hebben, daarom zijn alle bedragen in de tabel afgerond op € 10 miljoen.
Re‑integratietrajecten en voorzieningen
UWV sluit contracten af met re‑integratiebedrijven voor de re‑integratie van arbeidsgehandicapten. De facturering vindt deels plaats nadat de diensten zijn geleverd. De resterende verplichtingen van de lopende re‑integratietrajecten zijn niet in de balans opgenomen. Deze verplichtingen bedragen eind 2023 € 43,4 miljoen voor trajecten gestart in 2021, 2022 en 2023 (eind 2022: € 25,3 miljoen voor trajecten gestart in 2020, 2021 en 2022). Op basis van ervaringscijfers is onze inschatting dat hiervan € 5,4 miljoen als langlopend (één tot vijf jaar) kan worden beschouwd. Bij de vaststelling van de verplichtingen is rekening gehouden met de invloed van resultaatfinanciering. De toename van de berekende verplichtingen ultimo 2023 ten opzichte van ultimo 2022 is voornamelijk het gevolg van een verbeterd prognosemodel.
UWV verstrekt re‑integratievoorzieningen voor mensen met structureel functionele beperkingen. Afhankelijk van het type voorziening gaat het om eenmalige betalingen, periodieke betalingen en/of leasecontracten. Voor de uitgaven voor externe jobcoach en voor vervoersvoorzieningen met een leasecontract wordt een verplichting geraamd, omdat voor deze voorzieningen niet‑vermijdbare uitgaven in de toekomst zullen worden verantwoord. Voor deze doelgroepen samen is de omvang van de met deze re‑integratievoorzieningen samenhangende verplichtingen eind 2023 € 44,4 miljoen (eind 2022: € 31,5 miljoen). Ook hier is de toename van de berekende verplichtingen ultimo 2023 ten opzichte van ultimo 2022 voornamelijk het gevolg van een verbeterd prognosemodel.
Bezwaar en beroep NOW
Tot en met 31 december 2023 zijn er 7.235 bezwaren ingediend tegen de berekening van de voorschotten voor alle NOW‑regelingen gezamenlijk. Daarvan had meer dan de helft betrekking op NOW 3 (32%) en NOW 4 (19%). Hiervan liepen er eind december 2023 nog 44. Deze lopende zaken betreffen grotendeels de NOW 5 en de NOW 6. Van de afgesloten bezwaren is, afgerond, 39% gegrond verklaard, 31% ongegrond en 30% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard.
Tot en met 31 december 2023 zijn er 20.427 bezwaren ingediend tegen de berekening van de definitieve vaststellingen van alle NOW‑regelingen gezamenlijk. 44% bestond uit bezwaren met betrekking tot NOW 1. Hiervan liepen er eind december 2023 nog circa 1.920. De lopende zaken betreffen voor meer dan de helft (53%) de NOW‑regelingen 3.1 (19%), 3.2 (19%) en 3.3 (15%). Van de afgesloten bezwaren is, afgerond, 48% gegrond verklaard, 28% ongegrond en 24% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard.
Er zijn tot en met 31 december 2023 verder 413 beroepszaken ingediend tegen de berekening van de voorschotten van de NOW‑regelingen gezamenlijk. Eind december waren er hiervan nog 18 lopend. Van de afgesloten beroepszaken is, afgerond, 4% gegrond verklaard, 49% ongegrond en 48% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard.
Er zijn 930 beroepszaken ingediend tegen de berekening van de definitieve vaststellingen voor de NOW‑regelingen. Hiervan liepen er eind december 2023 nog 423. Van de afgesloten beroepszaken is, afgerond, 12% gegrond verklaard, 46% ongegrond en 42% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard.
Er zijn 71 hogerberoepszaken ingediend tegen de berekening van zowel de voorschotten als de definitieve vaststellingen voor de NOW‑regelingen. Hiervan liepen er eind 2023 nog 13. Van de afgesloten hogerberoepszaken is, afgerond, 2% gegrond verklaard, 62% ongegrond en 36% is ingetrokken of niet‑ontvankelijk verklaard.
Bij de NOW zijn nog twee punten waarbij een principiële uitspraak gedaan kan worden. Het eerste betreft zaken waarin de NOW‑vaststellingsaanvraag niet vergezeld gaat van een (goedkeurende) accountantsverklaring over het geleden omzetverlies. In die zaken is de vraag of UWV kan volstaan met die constatering (en de subsidie lager of op nihil kan stellen) of dat UWV een zelfstandige onderzoekplicht heeft om zelf dan het omzetverlies vast te stellen. De uitspraken neigen tot het eerste, maar er is hierover nog geen uitspraak in hoger beroep. Het tweede punt betreft de zaken waarin de werkgever na het verkrijgen van het voorschot nooit een vaststellingsaanvraag heeft gedaan. De subsidie wordt daarom ambtshalve op nihil gesteld. Daar is de vraag of UWV voldoende gekeken heeft naar verschoonbaarheid van de werkgever en een juiste belangenafweging heeft gemaakt. De rechterlijke uitspraken tot nu toe stellen UWV in het gelijk, maar ook hierover is er nog geen uitspraak in hoger beroep. Mocht UWV in hoger beroep in het ongelijk worden gesteld, dan kan dit ertoe leiden dat eerdere beslissingen worden herzien.
We houden er rekening mee dat we ook in 2024 bezwaren tegen de definitieve vaststellingen van de verschillende NOW‑regelingen zullen ontvangen. De financiële omvang van de bezwaar‑ en beroepszaken kan niet op voorhand worden bepaald.
Pgb en uitsluiting werknemersverzekeringen
De rechtbank Rotterdam oordeelde in december 2021 dat uitsluiting van de verplichte verzekering voor de WW van een zorgverlener die betaald wordt vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) in strijd is met de Europese richtlijn voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (richtlijn 79/7/EEG). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in maart 2023 uitspraak gedaan en de conclusies van deze rechtbank bevestigd. Dit betekent dat zorgverleners die betaald worden vanuit een pgb en minder dan vier dagen per week werken bij één pgb‑houder (ervan uitgaande dat zij als werknemer kunnen worden aangemerkt), niet alleen voor de WW, maar ook voor de Ziektewet en WIA verzekerd zullen zijn. Waarschijnlijk gaat het om een groep van 33.000 personen. Er is nog overleg met het ministerie van SZW gaande over de gevolgen voor de inrichting van het stelsel bij ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Tot die tijd hoeven er geen premies te worden afgedragen door budgethouders in hun rol als werkgever.
Terugkomen van vaststaande toerekeningsbesluiten ERD‑WGA
Het kan voorkomen dat een toerekeningbesluit (het besluit waarbij UWV een WGA‑uitkering toerekent aan een werkgever die eigenrisicodrager (ERD) is voor de WGA) onjuist blijkt te zijn, zodat de betreffende ERD‑werkgever ten onrechte betalingsplichtig is. Wanneer de werkgever daar niet (tijdig) bezwaar tegen maakt, dan komt UWV op verzoek van de werkgever per de datum van het verzoek terug van dat besluit. UWV komt dus niet met volledig terugwerkende kracht terug van het besluit. In een tussenvonnis heeft de CRvB besloten dat UWV hierin een belangenafweging moet maken. Mocht de CRvB in een definitief vonnis besluiten dat het terugkomen op een besluit met volledige terugwerkende kracht moet gebeuren, dan is de kans klein dat de financiële consequenties meer dan € 5 miljoen bedragen.
Eigenrisicodragerschap voor de Ziektewet
De CRvB heeft eind 2021 een uitspraak gedaan dat een werkgever die eigenrisicodrager voor de Ziektewet is in geval van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de dienstbetrekking het ziekengeld niet hoeft te betalen. Bij twee vonnissen van rechtbanken is de reikwijdte van deze uitspraak verder verruimd. UWV heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De CRvB is van mening dat bij arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de dienstbetrekking UWV het ziekengeld moet betalen. Hierbij stelt de CRvB wel de voorwaarde dat de eigenrisicodrager voor de Ziektewet zelf moet aantonen dat betrokken werknemer al bij aanvang ongeschikt was voor de arbeid. Daardoor is de kans klein dat de financiële consequenties meer dan € 5 miljoen bedragen.
Regres
De baten die verband houden met verhaal uit regreszaken, worden verantwoord in het jaar waarin de ontvangsten worden gerealiseerd. Per 31 december 2023 was er een voorraad van 1.516 regresdossiers en waren er 3.201 dossiers in behandeling genomen. Uit de historische cijfers kan worden geconcludeerd dat er over de jaren heen gemiddeld € 27.000 ontvangen wordt op een afgehandeld dossier.
CRTV
Op 1 juni 2022 heeft de CRvB uitspraak gedaan in een hoger beroepszaak over de Compensatieregeling transitievergoeding. De CRvB heeft geoordeeld dat een werkgever, wanneer een dienstverband ná 1 juli 2015 is geëindigd maar het opzegverbod tijdens ziekte vóór die datum is verstreken, recht heeft op compensatie van de transitievergoeding. UWV heeft steeds verdedigd dat in dat soort gevallen per 1 juli 2015 weliswaar recht ontstaat op een transitievergoeding en dus ook recht op compensatie, maar dat de hoogte van de compensatie dan € 0 bedraagt omdat de compensatie niet meer bedraagt dan hetgeen de werkgever verschuldigd was na het verstrijken van het opzegverbod wegens ziekte (twee jaar) en omdat op dat moment het recht op transitievergoeding niet bestond. Het gaat hier om beslissingen die in rechte vaststaan. De minister van SZW heeft besloten dat deze beslissingen niet worden herzien.
Werkgevers kunnen wel een herzieningsverzoek indienen. Mocht UWV een dergelijk verzoek afwijzen en werkgevers spannen hiertegen een rechtszaak aan, dan is het risico reëel dat de CRvB de beslissing van UWV evident onredelijk vindt. Dat zal dan niet beperkt blijven tot de zaken die voorliggen bij de rechter, maar zal ook consequenties kunnen hebben voor de in rechte vaststaande beslissingen.
Als UWV alleen op verzoek terugkomt op een eerdere beslissing en UWV wordt in het ongelijk gesteld door de CRvB, dan zal dit tot meer herzieningsverzoeken van werkgevers leiden. UWV zal hierover nog overleg voeren met het ministerie van SZW. Mocht dit leiden tot herziening van eerdere beslissingen, dan betekent dit een extra last van circa € 68 miljoen.
Terugdraaien beslissingen risicoscan Verblijf buiten Nederland
UWV gaat de beslissingen die genomen zijn naar aanleiding van een signaal uit de begin 2023 stopgezette risicoscan Verblijf buiten Nederland herzien. Uit onderzoek blijkt dat alle zaken die voortkwamen uit deze risicoscan gelijk behandeld moeten worden. Bij een herziening worden beslissingen over boetes, waarschuwingen en herzieningen van uitkeringen teruggedraaid; hiervoor is een kortlopende schuld van € 10 miljoen opgenomen. Dit betreft een benadelingsbedrag van € 2,7 miljoen, vermeerderd met een schatting van de na te betalen uitkeringen, boetes en wettelijke rente. Eventuele overige financiële gevolgen die samenhangen met deze herziening zijn niet goed in te schatten.
Overige niet‑verwerkte verplichtingen
Wij zijn betrokken in verscheidene beroepszaken op het gebied van de sociale zekerheid waarvan de uitspraken gevolgen kunnen hebben voor zowel de programma‑ als de uitvoeringskosten.
Meerjarige financiële verplichtingen uitvoeringskosten
Wij hebben verplichtingen die voortvloeien uit langlopende overeenkomsten in verband met uitvoeringskosten. De volgende tabel geeft een overzicht van de hiermee gemoeide bedragen naar vervaltermijn.
Tabel Vervaltermijnen langlopende uitvoeringskosten
Bedragen x € 1 miljoen | < 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal |
Huurcontracten* | 69 | 113 | 17 | 199 |
Energiecontracten | 6 | 10 | - | 16 |
Projecten huisvesting | 16 | - | - | 16 |
Automatiseringscontracten | 82 | 5 | - | 87 |
Totaal | 173 | 128 | 17 | 318 |
- *De huurcontracten kunnen worden geclassificeerd als operational lease.